ECLI:NL:CRVB:2015:1146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
13-4602 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerder besluit tot afwijzing Wajong-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Appellant had eerder, in 2007, een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij op zijn 18e verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was. In 2012 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het Uwv weigerde dit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het eerdere besluit konden rechtvaardigen.

De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd vastgesteld dat de diagnose PDD-NOS van appellant niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van appellant, en niet de diagnose, bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant had in hoger beroep herhaald dat hij op advies van zijn bedrijfsarts geen bezwaar had gemaakt tegen de eerdere afwijzing en dat hij door spanningen niet kon functioneren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanvraag van appellant naar zijn strekking moest worden beoordeeld. Het was aan appellant om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, omdat er geen aanleiding was voor een ander besluit dan het eerdere besluit van 2007. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 1 april 2015.

Uitspraak

13/4602 WAJONG
Datum uitspraak: 1 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2013, 12/5176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1988, heeft op 26 juli 2007 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Bij besluit van 26 september 2007 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van
9 maart 2004 (lees: 2006) een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij op zijn 18e verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het loonverlies bedroeg 0%.
1.2.
Op 25 maart 2012 heeft appellant opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 26 september 2007. Op basis van een rapport van een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 31 mei 2012 geweigerd terug te komen van het besluit van
26 september 2007, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die er toe leiden dat het besluit onjuist zou zijn.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 31 mei 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat het besluit van 26 september 2007 in rechte is komen vast te staan, omdat appellant daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de nadien gestelde diagnose PDD-NOS niet kan worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die het terugkomen van het besluit van 26 september 2007 zou kunnen rechtvaardigen, omdat niet de diagnose, maar de in aanmerking genomen beperkingen bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong. Met betrekking tot de door appellant gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds de medische beoordeling per 9 maart 2004 heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat daarvan geen sprake is omdat van arbeidsongeschiktheid van appellant per einde wachttijd geen sprake was.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij op aanraden van de bedrijfsarts geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eerste afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering en dat in de afgelopen jaren duidelijk is gebleken dat hij door een teveel aan spanningen niet kan functioneren in de maatschappij.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
4.3.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
4.4.
Zoals onder 4.2 is overwogen, moet de aanvraag van appellant naar zijn strekking worden beoordeeld. Uit het verslag van de hoorzitting op 29 oktober 2012 valt af te leiden dat het hier een herhaalde aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong per 9 maart 2006 betreft, zowel voor het verleden als naar de toekomst. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de eerdere beoordeling door het Uwv fouten zijn gemaakt. Daarnaast heeft appellant toegenomen arbeidsongeschiktheid geclaimd.
4.5.
Het was in de eerste plaats aan appellant om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. Zoals het Uwv en de rechtbank terecht hebben vastgesteld, is appellant hierin niet geslaagd. De bij de herhaalde aanvraag overgelegde stukken, bestaande uit een onderzoeksverslag psychomotorische therapie Bavo Europoort van 22 januari 2008 en een rapport van psychodiagnostisch onderzoek door twee psychologen van Delta psychiatrisch centrum gedateerd oktober/november 2010, zijn terecht als niet toereikend beoordeeld, omdat ze niet afkomstig zijn van medisch deskundigen. Evenmin heeft appellant uiterlijk in bezwaar feiten of omstandigheden vermeld die aanleiding geven tot een ander, voor hem gunstiger besluit dan het besluit van 26 september 2007. Het Uwv hoefde hiernaar dus geen nader onderzoek te doen. Een beoordeling van mogelijke toegenomen arbeidsongeschiktheid is in deze zaak niet aan de orde nu het Uwv heeft vastgesteld dat er [in] 2006 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.P. Ketting

NK