ECLI:NL:CRVB:2015:1144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid voor werkzaamheden als verhuizer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 1 december 2011 ziek had gemeld, ontving voorheen een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en was werkzaam als verhuizer. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde op 1 februari 2013 de Ziektewet (ZW) uitkering van de appellant, omdat hij volgens een verzekeringsarts weer geschikt werd geacht voor zijn werkzaamheden. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Den Haag oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische onderbouwing was voor de door appellant gewenste herstelperiode van twee tot drie maanden. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij op 1 februari 2013 nog niet hersteld was van zijn tennisarm, maar dat hij per 1 juni 2013 wel in staat was om zijn werkzaamheden te hervatten.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad stelde vast dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant hadden onderzocht en dat zij hem per 1 februari 2013 weer in staat achtten om zijn werkzaamheden als verhuizer te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een medische indicatie die de beëindiging van de uitkering op dat moment in twijfel trok. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.