ECLI:NL:CRVB:2015:1143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
12-4324 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling buitenlandbijdrage voor het jaar 2006 en de rechtsgeldigheid van de bijdrage op basis van wettelijk voorschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de buitenlandbijdrage voor het jaar 2006. De appellante, woonachtig in Zwitserland, ontving vanaf 1 oktober 2006 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, had eerder een jaarafrekening over 2006 vastgesteld op € 499,53, wat door de appellante werd betwist. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de buitenlandbijdrage is gebaseerd op een imperatief wettelijk voorschrift en dat het Zorginstituut niet van dit voorschrift mag afwijken. De Raad oordeelde dat bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage geen rekening gehouden kan worden met het al dan niet hebben van een particuliere ziektekostenverzekering. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Zorginstituut veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten die appellante in beroep en hoger beroep had betaald.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent buitenlandbijdragen en de rechten van verzekerden die in het buitenland wonen. De Raad heeft geoordeeld dat appellante vanaf 1 oktober 2006 recht heeft op zorg in Spanje, ten laste van Nederland, en dat zij voor dit recht een buitenlandbijdrage verschuldigd is. De Raad heeft de hoogte van de buitenlandbijdrage voor de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 130,-, wat resulteert in een verlaging van de eerder vastgestelde bijdrage.

Uitspraak

12/4324 ZVW, 15/1931 ZVW
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 juli 2012, 11/1625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], te [woonplaats] (Zwitserland) (appellante)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) zijn de bevoegdheden van Cvz per
1 april 2014 overgegaan naar het Zorginstituut. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz
.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woonde in 2006 in Spanje en ontvangt vanaf 1 oktober 2006 pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW).
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 28 februari 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 maart 2010 - waarbij de definitieve jaarafrekening over 2006 is vastgesteld op € 499,53 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellante in 2006 op grond van artikel 28 van de Verordening EEG nr. 1408/71 (Vo 1408/71) recht op zorg in Spanje ten laste van Nederland had, omdat zij van 1 januari 2006 tot en met 30 september 2006 een vervroegd pensioen van de Stichting Pensioenfonds Provisium II (Provisium) ontving en vanaf 1 oktober 2006 een AOW-pensioen en er geen sprake was van een prevalerend recht in Spanje. Op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellante over geheel 2006 een buitenlandbijdrage verschuldigd.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij van 1 januari 2006 tot en met 30 september 2006 geen vervroegd pensioen van Provisium heeft ontvangen. Verder heeft appellante in reactie op het schrijven van Cvz over het E-121 formulier aan het Zorginstituut te kennen gegeven dat het formulier niet juist was en heeft het Zorginstituut nagelaten om de Spaanse zorgverzekeraar INSS in augustus 2010 opnieuw een E-121 formulier toe te sturen. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij over 2006 twee maal heeft betaald voor de basisverzekering.
3.2.
Het Zorginstituut heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat uit nader onderzoek is gebleken dat appellante niet vanaf 1 januari 2006 - waarvan bij bestreden besluit 1 is uitgegaan - maar vanaf 1 oktober 2006 als verdragsgerechtigde wordt aangemerkt. Bij (herziene) beslissing van 10 augustus 2012, zoals gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 20 december 2012 (bestreden besluit 2), heeft het Zorginstituut vastgesteld dat appellante over de periode 1 januari 2006 tot 1 oktober 2006 geen buitenlandbijdrage verschuldigd is en dat zij over de periode 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 een buitenlandbijdrage van
€ 130,- is verschuldigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad merkt het besluit van 20 december 2012 aan als besluit dat met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling in hoger beroep wordt betrokken.
4.2.
Met de beslissing van 10 augustus 2012, zoals gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 20 december 2012 (bestreden besluit 2), heeft het Zorginstituut de in het bestreden besluit 1 vastgestelde buitenlandbijdrage voor het jaar 2006 verlaagd tot € 130,-. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit 1 vernietigt en het Zorginstituut veroordeelt in vergoeding van de door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante niet bestreden dat zij vanaf 1 oktober 2006 op grond van Vo 1408/71 recht heeft op zorg in Spanje, ten laste van Nederland en dat zij voor dit recht op zorg een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Gelet op de hoger beroepsgronden en het bestreden besluit 2 komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.4.
De grond van appellante die ziet op het pensioen van Provisium behoeft geen bespreking, nu dit pensioen bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage per 1 oktober 2006 geen rol speelt.
4.5.
Dat appellante in reactie op toezending van het E-121 formulier aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven dat dit formulier niet juist was, dat het Zorginstituut niet opnieuw
E-121 formulieren naar het bevoegde Spaanse orgaan heeft gestuurd en dat appellante in 2006 (ook) een particuliere verzekering tegen ziektekosten heeft gehad, kan - wat daar ook van zij - niet leiden tot het achterwege laten van het opleggen van de buitenlandbijdrage over 2006. De Raad wijst er op dat deze bijdrage is gebaseerd op een imperatief wettelijk voorschrift. Het is het Zorginstituut niet toegestaan van zo een voorschrift af te wijken. Bij de vaststelling van de hoogte van de buitenlandbijdrage staat meerbedoeld wettelijk voorschrift niet toe rekening te houden met het al dan niet hebben afgesloten van een (particuliere) ziektekostenverzekering.
4.6.
Hieruit volgt dat het tegen bestreden besluit 2 gerichte beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 februari 2011 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 februari 2011;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2012 ongegrond;
  • bepaalt dat het Zorginstituut aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) K. de Jong
IvR