ECLI:NL:CRVB:2015:1122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6732 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de Ziektewet-uitkering van appellante te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld vanwege pijnklachten en ontving een ZW-uitkering. Na een onderzoek door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij per 18 maart 2013 weer geschikt was voor haar werkzaamheden. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering, wat door appellante werd bestreden.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen medische redenen waren om het oordeel van de arts te betwisten. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij op de datum van beëindiging van de uitkering niet in staat was om te werken, en overhandigde aanvullende medische informatie ter ondersteuning van haar standpunt. Het Uwv bevestigde de eerdere uitspraak en voegde rapporten van verzekeringsartsen toe.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig hadden gehandeld en dat de door appellante overgelegde medische gegevens geen nieuwe informatie bevatten die het oordeel over haar geschiktheid voor arbeid op 18 maart 2013 konden veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6732 ZW
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 november 2013, 13/5525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in reactie op de nadere stukken een tweetal rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Salhi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor tien uur per week. Zij heeft zich per 4 december 2012 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met pijnklachten in rug, elleboog en knie. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op 8 februari 2013 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is, na kennisname van door hem opgevraagde informatie van de huisarts en nader telefonisch overleg met appellante, in zijn rapport van 14 maart 2013 tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van 18 maart 2013 weer geschikt is voor haar arbeid. Bij besluit van 14 maart 2013 heeft het Uwv dienovereenkomstig de ZW-uitkering van appellante met ingang van 18 maart 2013 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 28 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 mei 2013, die appellante heeft onderzocht en nadere informatie bij de huisarts heeft ingewonnen en met inachtneming van zijn bevindingen de conclusie van de verzekeringsarts heeft onderschreven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van deze arts onjuist te achten. Uit de door appellante in beroep overgelegde medische informatie, zijnde het op 7 oktober 2013 toegezonden huisartsenjournaal en de daarin vermelde gegevens van de neuroloog, volgt, zoals ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullende rapport van 14 oktober 2013 is opgemerkt, dat er geen afwijkingen zijn gevonden die de klachten van het bewegingsapparaat verklaren. Voor zover sprake is van fibromyalgie, zoals in de medische informatie naar voren komt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat ook bij deze diagnose het advies luidt om in beweging te blijven en dat sluit het voor tien uur per week werken als schoonmaakster, wat geen zwaar werk is, niet uit. De ter zitting van de rechtbank naar voren gebrachte beroepsgrond dat het eigen werk veelal staand wordt verricht, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat, gelet op hetgeen over het eigen werk staat vermeld in het rapport van de verzekeringsarts van
8 februari 2013, de werkzaamheden niet alleen staand worden uitgevoerd en dat het staan kan worden afgewisseld met lopen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante deze werkzaamheden niet fulltime verrichtte, maar twee uur per dag, tien uur per week. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van 18 maart 2013 in staat moet worden geacht de werkzaamheden behorende bij de functie van schoonmaakster te verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, (samengevat) gesteld dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is en dat zij op 18 maart 2013 nog niet in staat was haar arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante bij brieven van 10 september 2014, 28 oktober 2014 en 11 november 2014 nog nadere medische informatie overgelegd, waaronder een reisdocument/medicatie paspoort, afgegeven door apotheek [naam] op 28 augustus 2014; een overzicht afleverhistorie medicatie eveneens gedateerd op 28 augustus 2014; een ongedateerd afsprakenkaartje van Praktijk voor fysio- en manuele therapie Transvaal; een journaal van huisarts Y. Baskaya van 30 juni 2014 (teruggaand tot
20 december 2013), een rapport van Private Versa Hospital (Turkije) van 22 september 2014, een specialisten bericht van neuroloog H. Koppen van 3 november 2014, een radiologiebericht van
11 april 2014 en een specialistenbericht van oogarts M. Sotodeh van
22 januari 2014.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft in reactie op de nader ingebrachte medische gegevens rapporten overgelegd van verzekeringsarts bezwaar en beroep
M. Keus van 29 september 2014 en 2 december 2014.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is, onder andere, bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij hun bevindingen inzichtelijk en concludent hebben gerapporteerd. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens bevatten geen informatie die ziet op de datum hier in geding, zodat daarin geen aanleiding wordt gevonden voor een andersluidend oordeel met betrekking tot de geschiktheid van appellante voor haar arbeid op 18 maart 2013.
4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.2 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv appellante terecht met ingang van 18 maart 2013 geschikt heeft geacht voor haar arbeid en de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I. Mehagnoul

JL