ECLI:NL:CRVB:2015:1121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6069 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van deskundigenrapport en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1 mei 2008 als distributeur/chauffeur werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn ziekengeld te beëindigen. Appellant was sinds 5 juli 2010 arbeidsongeschikt na een ongeval en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv besloot op 7 september 2011 dat appellant per 14 september 2011 weer in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond na een herbeoordeling door een verzekeringsarts.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank volgde de conclusie van de ingeschakelde neuroloog, die oordeelde dat appellant in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat de deskundige een onjuist beoordelingskader had gehanteerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en voerde aan dat er sprake was van ernstige pijnproblematiek die hem ongeschikt maakte voor zijn werk.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, en dat er geen aanleiding was om van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad bevestigde dat de deskundige zorgvuldig had onderzocht en dat de medische informatie geen aanleiding gaf om te concluderen dat appellant niet in staat was om arbeid te verrichten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, op 8 april 2015.

Uitspraak

13/6069 ZW
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
3 oktober 2013, 12/175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk vanaf 1 mei 2008 werkzaam als distributeur/chauffeur voor
25 uur per week. Op 5 juli 2010 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen na een ongeval. In verband hiermee is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 7 september 2011 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van
14 september 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW, omdat hij weer belastbaar is voor zijn maatgevende arbeid als distributeur/chauffeur.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft een herbeoordeling plaatsgevonden en is appellant op 26 oktober 2011 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij besluit van 8 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft na rapportering op
4 december 2012 door de als deskundige ingeschakelde neuroloog E.R.P. Brunt geoordeeld dat de deskundige in zijn conclusie kan worden gevolgd dat appellant met zijn somatoforme pijnklachten in staat moet worden geacht om de maatgevende arbeid te verrichten. Het door appellant ingenomen standpunt dat de deskundige niet kan worden gevolgd omdat deze van een onjuist wettelijk kader is uitgegaan, waarbij appellant onder andere verwijst naar
(de algemene inleiding bij) verzekeringsgeneeskundige protocollen, zoals het verzekeringsgeneeskundig protocol Aspecifieke lage rugpijn, is door de rechtbank verworpen. Ook heeft de rechtbank, gelet op de aanwezige medische stukken in het dossier en de rapporten van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, geen aanleiding gezien om een psychiatrische expertise te gelasten zoals door appellant is verzocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van
14 september 2011 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat er aanleiding is om af te wijken van het uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd nu de deskundige een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd. Appellant heeft gesteld dat sprake is van een logische en consistente samenhang tussen zijn stoornissen, beperkingen en handicaps en dat alle deskundigen, inclusief de verzekeringsartsen van het Uwv, er van overtuigd zijn dat sprake is van ernstige pijnproblematiek. Als gevolg van deze ernstige pijnproblematiek is appellant ongeschikt te achten voor alle lumbale belastingen, waardoor hij ongeschikt is te achten voor zijn arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar onderdeel 2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, is in wezen een herhaling van de in beroep geformuleerde en door de rechtbank beoordeelde beroepsgronden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in vaste rechtspraak van de Raad besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Er is geen aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
4.3.
Voor zover het namens appellant gehouden betoog inzake de richtlijn MAOC aldus zou moeten worden begrepen dat onder de werking van meergenoemde richtlijn niet langer de eis zou gelden dat beperkingen, willen deze tot uitkering kunnen leiden, aantoonbaar dienen te berusten op ziekte of gebreken, dan berust dat betoog op een onjuist uitgangspunt. Artikel 19 van de ZW is immers niet gewijzigd. Voorts geeft de beschikbare medische informatie geen aanleiding voor het standpunt dat hier sprake is van de door appellant gestelde uitzonderingssituatie waarin door meerdere (onafhankelijke) medische deskundigen, een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde opvatting bestaat dat appellant als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is arbeid te verrichten. Uit de stukken kan weliswaar worden afgeleid dat de verzekeringsartsen van het Uwv en de door de rechtbank ingeschakelde deskundige hebben geconstateerd dat appellant pijnklachten ervaart, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat appellant als gevolg daarvan de in aanmerking komende arbeid niet zou kunnen of mogen verrichten.
4.4.
Ook anderszins is er geen aanleiding de deskundige niet te volgen en zijn er, anders dan appellant blijkbaar meent, geen aanknopingspunten om te oordelen dat aan het uitgebrachte rapport betekenis moet worden ontzegd dan wel dat de deskundige van onjuiste maatstaven zou zijn uitgegaan. Gelet op de conclusie van de deskundige worden de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen door de deskundige bevestigd. Er is daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de beëindiging van ziekengeld. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.5.
Uit de overwegingen onder 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

NK