ECLI:NL:CRVB:2015:1117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6798 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die sinds 21 april 2005 wegens psychische klachten niet meer kan werken. Appellant ontving vanaf 19 april 2007 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze werd op 16 december 2012 beëindigd na een herbeoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat hij geschikt was voor andere functies. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat er onvoldoende informatie was opgevraagd uit de behandelend sector en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.

In beroep stelde appellant dat het onderzoek door de verzekeringsarts niet zorgvuldig was en dat zijn genderproblematiek niet goed was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet onderschat waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat door de Centrale Raad van Beroep werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de functies voldoende was aangetoond en dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 8 april 2015.

Uitspraak

13/6798 WIA
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 november 2013, 13/1709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Frissart-Kallenbach, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.C.A. Dennissen-Wit, kantoorgenote van mr. Frissart-Kallenbach. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als archiefmedewerker voor 30 uur per week bij een gemeente. Op 21 april 2005 is hij uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is hem met ingang van 19 april 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 19 april 2010 is de aan appellant toegekende loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsverzekering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 3 september 2012 onderzocht door een verzekeringsarts, die in haar rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft zij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 3 september 2012. Vervolgens is de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 5 oktober 2012 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk van archiefmedewerker maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 15 oktober 2012 vastgesteld dat de aan appellant toegekende WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 16 december 2012 wordt beëindigd.
1.3.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat door het Uwv te weinig informatie uit de behandelend sector is opgevraagd en dat het besluit van 15 oktober 2012 niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts heeft hij gesteld dat het Uwv met name vanwege zijn psychische klachten - appellant stelt te lijden aan een genderidentiteitsstoornis - te weinig beperkingen heeft aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn.
1.4.
In overeenstemming met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
13 december 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 februari 2013 heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2013 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant gesteld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest. Hij is niet aanwezig geweest bij de hoorzitting en daarnaast is appellant van mening dat hij de informatie uit de behandelend sector onvoldoende heeft gewogen. Bovendien heeft deze arts de nadruk gelegd op travestie terwijl het bij appellant gaat om genderproblematiek. Voorts heeft appellant herhaald dat hij meer beperkingen heeft. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij informatie ingebracht van zijn huisarts, van de Polikliniek Verslavingszorg Regio Arnhem (Verslavingszorg) en van Indigo, waaronder informatie van de bij Indigo werkzame psycholoog M. Linssen.
2.2.
In rapporten van 16 mei 2013 en 18 juli 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de gronden van appellant en de nadere door hem in beroep overgelegde medische informatie.
3. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Gelet op het rapport van de verzekeringsarts en het overzicht van de behandelingen, waaruit blijkt dat appellant ten tijde hier in geding niet meer onder behandeling was, heeft de rechtbank het aanvaardbaar geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en niet op de hoorzitting aanwezig is geweest. Daarbij is in overweging genomen dat uit de door de huisarts geschreven brief van 7 juni 2013 niet blijkt dat appellant meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts is aangenomen en dat de door appellant in beroep overgelegde medische informatie van Verslavingszorg en de psycholoog Linssen niet ziet op de datum in geding. Voorts is in overweging genomen dat bij de medische beoordeling is uitgegaan van de diagnose doorgemaakte depressieve periode bij genderproblematiek en dat niet gebleken is dat appellant cognitieve beperkingen heeft als gevolg van medicatie. De rechtbank heeft zich dan ook kunnen verenigen met de in de FML van 3 september 2012 vastgestelde beperkingen. Voor wat betreft de geschiktheid van de functies heeft de rechtbank geoordeeld dat deze geschiktheid met het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 oktober 2012 in voldoende mate is gemotiveerd. Daarbij is in overweging genomen dat het gaat om eenvoudige productiematige werkzaamheden met een voorspelbaar karakter, zonder veelvuldige deadlines, productiepieken of een bovenmatige zware piekbelasting. Bovendien gaat het om werkzaamheden die niet lopende band gebonden zijn waardoor er vertreden kan worden. Tevens wordt appellant in deze functies niet geconfronteerd met conflicten en kunnen de werkzaamheden desgewenst in dameskleding worden uitgevoerd. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
4. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het medisch onderzoek naar de klachten van appellant is zorgvuldig geweest. De in de FML van 3 september 2012 vastgestelde beperkingen zijn niet onderschat en de geschiktheid van de functies is in voldoende mate aangetoond. Met betrekking tot de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van dr. I.P. Peeters, GZ-psycholoog/psychotherapeut bij het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie van het VUmc, de eerder genoemde Linssen en het Steun- en informatiepunt GGz-Arnhem, wordt verwezen naar de in hoger beroep overlegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2014 en 24 juni 2014 waarin deugdelijk gemotiveerd is uiteengezet dat deze informatie geen aanleiding is voor het vaststellen van meer beperkingen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
IvR