ECLI:NL:CRVB:2015:1100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-5652 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als onderhoudsmonteur werkzaam was, had zich ziek gemeld in verband met een operatieve ingreep aan zijn rechterpols en psychische klachten. Hij ontving een Ziektewet (ZW) uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek door een verzekeringsarts dat hij per 31 augustus 2012 weer geschikt was voor zijn arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, wat appellant niet kon accepteren, en hij ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 februari 2015 heeft appellant zijn bezwaren tegen de beoordeling van zijn psychische klachten naar voren gebracht, maar de Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen ernstige stoornissen waren die werkhervatting belemmerden. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de ZW-uitkering van appellant te beëindigen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met voldoende medische onderbouwing te ondersteunen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een extern deskundigenonderzoek en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

13/5652 ZW
Datum uitspraak: 1 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
16 augustus 2013, 12/3483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door W.W.P. van der Steen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als onderhoudsmonteur. Hij heeft zich per
31 januari 2012 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met een operatieve ingreep aan de rechterpols, alsmede vanwege reeds langer bestaande psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op 24 augustus 2012 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 31 augustus 2012 weer geschikt is voor zijn arbeid. Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het Uwv dienovereenkomstig vastgesteld dat appellant met ingang van
31 augustus 2012 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
1 oktober 2012, waarin deze de conclusie van de verzekeringsarts heeft onderschreven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en de conclusie kan dragen. De artsen van het Uwv hebben het dossier, met de zich daarin bevindende medische gegevens, bestudeerd. Bij het spreekuur op 24 augustus 2012 heeft de verzekeringsarts ook een oriënterend psychisch onderzoek verricht. De rechtbank heeft ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat uit de in beroep ontvangen informatie van neuroloog Th. P.J. Timmermans en van gezondheidspsycholoog J.M. Franse niet is gebleken van ernstige stoornissen die werkhervatting op de datum in geding belemmerden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep (samengevat) aangevoerd dat hij het niet eens is met de overwegingen van de rechtbank en dat de rechtbank te weinig heeft gedacht aan zijn belang. Hij heeft daarbij benadrukt dat het met name gaat om zijn psychische klachten en dat hij het niet eens is met de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de, eerst in beroep ontvangen, informatie van neuroloog Timmermans en van psycholoog Franse.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is, onder andere, bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij hun bevindingen inzichtelijk en concludent hebben gerapporteerd. Appellant heeft zijn standpunten in hoger beroep niet nader onderbouwd met medische gegevens, die aanleiding zouden kunnen zijn voor een andersluidend oordeel. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor een nader onderzoek door een externe deskundige, zoals door appellant is verzocht.
4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.2 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv appellant terecht met ingang van 31 augustus 2012, de datum in geding, geschikt heeft geacht voor zijn arbeid en de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K. de Jong

NK