ECLI:NL:CRVB:2015:1093

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-5827 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat haar psychische beperkingen onvoldoende waren erkend door de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de beperkingen van appellante adequaat waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen de beëindiging van haar uitkering ongegrond was. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De appellante had in Turkije basisonderwijs en een equivalent van de MAVO doorlopen, wat ook in overweging werd genomen bij de beoordeling van haar geschiktheid voor de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5827 WIA
Datum uitspraak: 9 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2013, 13/1212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Appellante heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op uitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) op
13 november 2012 eindigt, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 14 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende psychische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hebben opgenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar de brief van psychiater
C.J. van den Bos-Laaij van 20 februari 2013, waarin als diagnose een depressieve stoornis wordt gesteld waarbij psychotische verschijnselen niet zijn uit te sluiten. Volgens appellante hebben de verzekeringsartsen ten onrechte meer waarde gehecht aan het door het Uwv geïnitieerde expertiseonderzoek van psychiater drs. I. Visser. Appellante verzoekt de Raad derhalve een psychiater als deskundige te benoemen. Verder voert appellante aan dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te vervullen omdat deze functies haar belastbaarheid, dan wel haar opleidingsniveau, te boven gaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellante goed zijn weergegeven in de FML. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder 6.3 heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat de brief van psychiater Van den Bos-Laaij van
20 februari 2013, naar welke brief appellante in hoger beroep wederom verwijst, niet tot een ander oordeel leidt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van
11 januari 2013 en 12 juni 2013 inzichtelijk beargumenteerd dat, gelet op de bevindingen van psychiater Visser, voor appellante voldoende beperkingen voor arbeid in de FML van
27 juni 2012 zijn opgenomen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat in het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 21 augustus 2013 voldoende is toegelicht dat de belasting in de voor appellante geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijdt. De in hoger beroep aangevoerde grond dat deze functies vanwege het opleidingsniveau ongeschikt zijn slaagt niet. Daarbij is van belang dat in het rapport van psychiater Visser is aangegeven dat appellante in Turkije basisonderwijs en een equivalent van de MAVO heeft doorlopen.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J. van Ravenstein

TM