Uitspraak
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijstand aangevraagd op 21 december 2012, na de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering op 22 oktober 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de bijstand met terugwerkende kracht toegekend, maar stelde de ingangsdatum vast op 3 december 2012, de datum waarop appellant zich in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) had laten registreren op het adres van zijn moeder.
De appellant was van mening dat de ingangsdatum van de bijstand eerder had moeten zijn, namelijk op 22 oktober 2012, omdat hij stelde dat hij feitelijk al eerder in [plaatsnaam] woonachtig was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht de ingangsdatum van de bijstand op 3 december 2012 heeft vastgesteld, aangezien appellant niet voldoende had aangetoond dat hij voor deze datum al op het adres van zijn moeder woonde. De Raad heeft daarbij verwezen naar de vaste rechtspraak die stelt dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht en dat het college de ingangsdatum van de bijstand op 3 december 2012 mocht stellen. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, met C.M.A.V. van Kleef als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 april 2015.