ECLI:NL:CRVB:2015:1062
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van besluit inzake Wuv-uitkering voor tweede-generatieslachtoffer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1952 en woonachtig in Israël, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 juli 2013, waarin zijn verzoek om herziening van een eerder besluit werd afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), waarbij de appellant als tweede-generatieslachtoffer was gelijkgesteld met de vervolgde, maar een periodieke Wuv-uitkering was geweigerd.
De appellant had in het verleden al meerdere keren verzocht om herziening van het besluit van 30 juni 1994, waarbij hem een periodieke uitkering was toegekend, maar de grondslag was vastgesteld op het wettelijk minimum. De Raad had eerder al zijn beroep tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoeken ongegrond verklaard. In deze procedure voerde de appellant aan dat zijn psychische klachten reeds vóór 1992 waren ontstaan en dat dit aanleiding zou moeten zijn om de grondslag voor zijn uitkering te herzien.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de door appellant aangevoerde problematiek al uitvoerig was behandeld in eerdere uitspraken en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de klachten van appellant vóór 1992 onderbouwden. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, en werd openbaar uitgesproken op 2 april 2015.