ECLI:NL:CRVB:2015:1051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-2305 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor langdurig verblijf in Turkije met behoud van AIO-aanvulling

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellanten toestemming te geven om langer dan dertien weken in Turkije te verblijven met behoud van de AIO-aanvulling. Appellanten, een gehuwd paar, ontvingen een (gekort) ouderdomspensioen en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In mei 2012 verzochten zij om toestemming voor een langer verblijf in Turkije vanwege gezondheidsredenen van de appellante. De Svb weigerde dit verzoek en beëindigde de AIO-aanvulling per 22 augustus 2012, omdat appellanten de maximaal toegestane verblijfsduur overschreden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb terecht heeft gehandeld. De Raad stelt vast dat appellanten op de datum van beëindiging van de AIO-aanvulling meer dan dertien weken in Turkije verbleven, wat in strijd is met de WWB. De Raad concludeert dat er geen acute noodsituatie was die een uitzondering op de regels rechtvaardigde. Ook het beroep op discriminatie op basis van etniciteit wordt verworpen, omdat er geen direct onderscheid wordt gemaakt en er een objectieve rechtvaardiging voor de regelgeving bestaat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, die het beroep van appellanten ongegrond had verklaard.

Uitspraak

13/2305 WWB, 13/2306 WWB
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 maart 2013, 12/6460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats] (tezamen: appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2015. Namens appellanten is verschenen mr. Gürses. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn met elkaar gehuwd. Zij ontvangen van de Svb een (gekort) ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 15 mei 2012 heeft de dochter van appellanten de Svb meegedeeld dat appellanten op 22 mei 2012 (op vakantie) naar Turkije gaan en heeft zij namens appellanten toestemming gevraagd om langer dan drie maanden in Turkije te verblijven vanwege gezondheidsredenen van appellante. Ter onderbouwing van deze stelling is een brief van een anesthesioloog ingebracht. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb appellanten bij brief van
31 mei 2012 toestemming geweigerd om, met behoud van de AIO-aanvulling, langer dan dertien weken in Turkije te verblijven. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 20 juni 2012 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 22 augustus 2012 beëindigd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellanten te kennen hebben gegeven dat zij langer dan dertien weken buiten Nederland zullen verblijven, hetgeen betekent dat zij de maximaal toegestane periode van verblijf in het buitenland zullen overschrijden. Bij besluit van 23 november 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de AIO-aanvulling ten onrechte met ingang van 22 augustus 2012 is beëindigd, omdat de maximaal toegestane verblijfsduur ten tijde van het besluit van 20 juni 2012 nog niet was overschreden. Voorts heeft de Svb onvoldoende onderzocht of appellante om medische redenen genoodzaakt was om langer in het buitenland te verblijven. Appellanten stellen zich op het standpunt dat de (per 1 januari 2012 gewijzigde) beperking van de toegestane verblijfsduur in het buitenland tot een periode korter dan dertien weken strijd oplevert met het verbod op discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), met het Turks Associatierecht, het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (EVSZ) alsmede met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 11, eerste lid, van de WWB bepaalt dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht heeft op bijstand van overheidswege.
4.1.2.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4.1.3.
Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de WWB, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2012 , gold in afwijking van het eerste lid, onderdeel e: voor personen van 65 jaar of ouder, een periode van 26 weken.
4.1.4.
Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de WWB, zoals deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2012, geldt in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.
4.1.5.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van deze paragraaf bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.1.6.
Artikel 47a, eerste lid, onder b, van de WWB, voor zover van belang, bepaalt dat de Svb tot taak heeft het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan gehuwden van 65 jaar of ouder hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellanten op 22 augustus 2012, de datum van beëindiging van de AIO-aanvulling, meer dan dertien weken in Turkije hebben verbleven. Gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB in verbinding met artikel 13, vierde lid, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2012 luidt, hadden appellanten vanaf deze datum niet langer recht op de AIO-aanvulling. Dat het maximaal toegestane verblijf in het buitenland ten tijde van het besluit van 20 juni 2012 nog niet was verstreken, betekent niet dat de Svb appellanten niet reeds op dat moment erop mocht wijzen dat indien de periode van dertien weken zal verstrijken, het recht op de AIO-aanvulling zal worden beëindigd. De Svb heeft, door zonder voorbehoud een oordeel te geven over de gevolgen van artikel 13, vierde lid, van de WWB, appellanten duidelijkheid verschaft over hun situatie. Daarbij is aan appellanten ook meegedeeld dat indien zij toch vóór 22 augustus 2012 terug zouden keren naar Nederland, de AIO-aanvulling niet zal worden beëindigd.
4.2.2.
De stelling van appellanten dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische noodzaak om langer in Turkije te verblijven, slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in de door appellanten verstrekte informatie geen aanleiding is te vinden voor het (laten) verrichten van aanvullend onderzoek naar de gezondheidsklachten van appellante. Uit die informatie blijkt niet dat sprake is van een acute noodsituatie. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de WWB is dan ook geen sprake. Appellanten hebben in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel dienen te leiden.
4.3.1.
Met betrekking tot de stelling dat sprake is van onderscheid naar etniciteit wordt als volgt geoordeeld. Appellanten stellen dat de beperking van de maximaal toegestane verblijfsduur in het buitenland (met behoud van uitkering) vaker gevolgen zal hebben voor immigranten, omdat deze groep een AOW-pensioen met veelal een korting ontvangen en daarom vaker een beroep moeten doen op de AIO-aanvulling.
4.3.2.
Voorop moet worden gesteld dat in artikel 13, vierde lid, van de WWB, geen direct onderscheid naar etnische afkomst wordt gemaakt. Voor zover er in een geval als dit al sprake zou zijn van een indirect onderscheid naar etnische afkomst, is voor dit onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging gelegen in de doelstellingen van deze bepaling, waaraan elk oogmerk van discriminatie ontbreekt.
4.3.3.
Bij wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Wijzigingswet), gepubliceerd in het Staatsblad 2011, 650, is artikel 13, vierde lid, van de WWB met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd op de wijze als aangegeven in 4.1.3. Uit de Memorie van Toelichting bij deze wet (Kamerstukken II,
2010-2011, 32 815, nr.3, pag.16-17) en de Handelingen (Kamer II, 5 oktober 2011, pag. 108) valt af te leiden dat de wetgever met de wetswijziging heeft beoogd de mogelijkheden om met behoud van bijstand in het buitenland te verblijven aan te scherpen. De norm is vier weken; slechts voor mensen met een onvolledige AOW, en daar bovenop een zgn. AIO-aanvulling, geldt een categoriale uitzondering. Voor hen is de voorheen geldende termijn van 26 weken wel teruggebracht tot dertien weken. In de Memorie van Toelichting wordt er allereerst op gewezen dat de bijstand is bedoeld als vangnet om te kunnen voorzien in de bestaanskosten in Nederland. Het toestaan van een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van bijstand past daar niet bij. De bijstandsgerechtigde moet daarom in Nederland wonen én verblijven om recht op bijstand te hebben. Daarnaast is van belang dat het beoordelen van het recht op bijstand van mensen die langdurig in het buitenland verblijven voor de gemeenten moeilijk vast te stellen en slecht handhaafbaar is.
4.3.4.
Naar het oordeel van de Raad vormen de in 4.3.3 genoemde, en aan de Memorie van Toelichting op het gewijzigde artikel 13, vierde lid, van de WWB ontleende, uitgangspunten tezamen en in onderlinge samenhang bezien redelijke en objectieve gronden voor het hier bedoelde (indirecte) onderscheid.
4.4.
Het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol slaagt evenmin. Voor zover aangenomen zou moeten worden dat sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van appellanten dan moet vastgesteld worden dat de inbreuk daarop is voorzien bij wet in artikel 13 van de WWB en dat die inbreuk gerechtvaardigd is te achten, gelet op de in 4.3.3 genoemde uitgangspunten.
4.5.
Ook het beroep op Besluit 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden, PB 1983, C110, bl. 60 (Besluit 3/80) en op het EVSZ slaagt niet, nu artikel 4, vierde lid, van het Besluit 3/80 en artikel 2, vierde lid, van het EVSZ bepalen dat Besluit 3/80 respectievelijk het EVSZ niet van toepassing zijn op sociale bijstand. Anders dan appellanten menen, is de Raad van oordeel dat de AIO-aanvulling als sociale bijstand is aan te merken. Voor het recht op de uitkering is vereist dat het inkomen lager is dan het jaarlijks vast te stellen minimum inkomen, terwijl tevens een vermogenstoets geldt. De grondslag voor de aanvulling is gelegen in de WWB. Van een uitkering bij ouderdom is dan ook geen sprake.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum

HD