ECLI:NL:CRVB:2014:990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
13-860 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag aan appellant woonachtig in Marokko wegens niet-nakoming afspraken en onduidelijke gezinssituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan een appellant die in Marokko woont. De appellant ontving kinderbijslag voor zijn elf kinderen, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had aanwijzingen dat hij ten onrechte deze uitkering ontving. De Svb baseerde zich op rapporten van de sociaal attaché van de Nederlandse Ambassade in Rabat, die onderzoek had gedaan naar de gezinssituatie van de appellant. De Svb had het recht op kinderbijslag geschorst in afwachting van de onderzoeksresultaten, maar na het onderzoek concludeerde de Svb dat de gezinssituatie van de appellant niet kon worden beoordeeld omdat hij herhaaldelijk afspraken met de sociaal attaché niet was nagekomen.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden, waardoor niet kon worden vastgesteld of zijn kinderen tot zijn huishouden behoren. De Raad wees op verklaringen van verschillende Marokkaanse autoriteiten die bevestigden dat de appellant over meerdere woningen beschikt en dat hij niet altijd met zijn kinderen samenwoont. De appellant had niet aangetoond dat zijn kinderen daadwerkelijk bij hem wonen, ondanks dat hij de gelegenheid had gekregen om dit te verduidelijken.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2014.

Uitspraak

13/860 AKW
Datum uitspraak: 21 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 januari 2013, 11/2455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant woont in Marokko en heeft kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn elf thuiswonende kinderen, die hij met verschillende vrouwen heeft gekregen. De bij de Svb bekende adresgegevens van appellant en zijn kinderen zijn als volgt:[adres]. De Svb heeft aanwijzingen ontvangen dat appellant ten onrechte kinderbijslag ontvangt. Deze aanwijzingen zijn verkregen uit het op verzoek van de Svb door de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse Ambassade te Rabat verrichte onderzoek naar de rechtmatigheid van het recht op een nabestaandenuitkering van de (ex-)echtgenote van appellant. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport van 20 oktober 2008. Later heeft de sociaal attaché op 1 april 2009 en 15 mei 2009 rapporten uitgebracht. Op verzoek van de Svb heeft de sociaal attaché een onderzoek ingesteld naar het recht op kinderbijslag van appellant. In afwachting van de resultaten van het onderzoek heeft de Svb het recht hierop bij besluit van 20 januari 2009 met ingang van het derde kwartaal van 2008 geschorst. De sociaal attaché heeft vervolgens op 2 juni 2010 rapport uitgebracht. Bij besluit van 8 juli 2010 heeft de Svb kinderbijslag geweigerd met ingang van het derde kwartaal van 2008 onder overweging dat de gezinssituatie van appellant niet kan worden beoordeeld, omdat appellant herhaaldelijk de afspraken met de medewerkers van de sociaal attaché niet is nagekomen.
1.2. Naar aanleiding van het bezwaar is appellant telefonisch gehoord en heeft de sociaal attaché een vervolgonderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 26 januari 2011. Bij beslissing op bezwaar van 24 maart 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juli 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat niet aan de hand van objectieve en betrouwbare informatie kan worden vastgesteld of er kinderen tot het huishouden van appellant behoren, en zo ja, welke dat zijn.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de onderzoeken van de sociaal attaché voldoende grondslag bevatten voor het standpunt van de Svb dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de onderzoeksresultaten van de sociaal attaché onjuist zijn, waardoor zij niet aan de besluitvorming ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant recht heeft op kinderbijslag omdat hij één huishouden vormde met zijn kinderen. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat uit de onderzoeken van de sociaal attaché blijkt dat appellant zijn inlichtingenplicht aangaande zijn hoofdverblijf heeft geschonden, waardoor niet kan worden vastgesteld of zijn kinderen tot zijn huishouden behoren. Daartoe wordt van belang geacht dat verschillende Marokkaanse autoriteiten hebben verklaard dat appellant over woningen beschikt in de plaatsen [woonplaats 1], [woonplaats 2] en [woonplaats 3]. Zo hebben de ambtenaar van economische zaken van het 3e arrondissement en de cheikh (leidinggevende van een aantal wijkhoofden) van Tiflet verklaard dat appellant gedurende het hele jaar, alleen ofwel met zijn gezin, naar zijn huis kwam in[woonplaats 2] De moquaddem (wijkhoofd) van de gemeente [woonplaats 1] heeft op zijn beurt verklaard dat appellant met een aantal kinderen in[woonplaats 1] woont, dat dat zijn hoofdverblijf is en dat appellant soms in [woonplaats 3] verblijft, waar een aantal andere kinderen woont. De moquaddem van [woonplaats 3] heeft verklaard dat appellant soms in [woonplaats 3] is en soms op reis. Bij een huisbezoek aan het adres in [woonplaats 3] is appellant niet aangetroffen. Van de elf kinderen waren er vier aanwezig. Het bestaan van deze verschillende woonplaatsen heeft appellant niet gemeld aan de Svb, terwijl hij daartoe wel verplicht was. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat zijn kinderen desondanks tot zijn huishouden behoren. Appellant is hier niet in geslaagd, terwijl hij daartoe wel de gelegenheid heeft gekregen. Hij heeft tijdens de onderzoeken van de sociaal attaché geen duidelijkheid kunnen verschaffen over zijn hoofdverblijf en dat van zijn kinderen. Aan de enkele stelling dat zijn kinderen wel bij hem wonen, kan, gezien de verklaringen van de Marokkaanse autoriteiten, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. In dit kader wordt van belang geacht dat appellant bovendien heeft verklaard dat twee kinderen niet bij hem wonen, maar bij hun moeder. Ook dit gegeven heeft appellant niet aan de Svb gemeld. Voor zover appellant met het inbrengen van de geboorteaktes van zijn kinderen heeft willen betogen dat de kinderen tot zijn huishouden behoren, kan dat niet slagen. De geboorteaktes zeggen namelijk niets over de feitelijke verblijfplaats van de kinderen en appellant.
4.2.
Uit rechtsoverweging 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) I.J. Penning

CVG