ECLI:NL:CRVB:2014:985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van het dagloon op basis van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), betwistte de hoogte van zijn dagloon dat was vastgesteld op € 88,79. Dit dagloon was gebaseerd op een gemiddeld aantal gewerkte uren per week van 27,09. Na bezwaar had het Uwv het aantal gewerkte uren herzien naar 31,99, maar het dagloon bleef ongewijzigd. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep een deugdelijke onderbouwing had gegeven voor zijn standpunt.
In hoger beroep stelde de appellant dat het Uwv een onjuist dagloon had berekend. Hij verwees naar de garantiedagloonregeling uit artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (BDW), en stelde dat zijn dagloon hoger had moeten zijn, omdat hij eerder een uitkering op grond van de Ziektewet had ontvangen met een hoger dagloon. De Raad beoordeelde de argumenten van de appellant en concludeerde dat de garantiedagloonregeling gebaseerd is op het WW-dagloon en niet op het ZW-dagloon. De Raad oordeelde dat de tekst van artikel 17 geen ruimte biedt om het ZW-dagloon in aanmerking te nemen voor de dagloongarantieregeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en werd openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.