ECLI:NL:CRVB:2014:985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
13-120 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het dagloon op basis van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), betwistte de hoogte van zijn dagloon dat was vastgesteld op € 88,79. Dit dagloon was gebaseerd op een gemiddeld aantal gewerkte uren per week van 27,09. Na bezwaar had het Uwv het aantal gewerkte uren herzien naar 31,99, maar het dagloon bleef ongewijzigd. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep een deugdelijke onderbouwing had gegeven voor zijn standpunt.

In hoger beroep stelde de appellant dat het Uwv een onjuist dagloon had berekend. Hij verwees naar de garantiedagloonregeling uit artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (BDW), en stelde dat zijn dagloon hoger had moeten zijn, omdat hij eerder een uitkering op grond van de Ziektewet had ontvangen met een hoger dagloon. De Raad beoordeelde de argumenten van de appellant en concludeerde dat de garantiedagloonregeling gebaseerd is op het WW-dagloon en niet op het ZW-dagloon. De Raad oordeelde dat de tekst van artikel 17 geen ruimte biedt om het ZW-dagloon in aanmerking te nemen voor de dagloongarantieregeling.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en werd openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.

Uitspraak

13/120 WW
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
23 november 2012, 12/1151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. van de Wiel, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 2 november 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 17 oktober 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gebaseerd op een dagloon van € 88,79 en een gemiddeld aantal gewerkte uren per week van 27,09. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij beslissing op dat bezwaar van
9 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het gemiddeld aantal gewerkte uren per week herzien en deze gesteld op 31,99. Het dagloon van € 88,79 heeft het Uwv gehandhaafd.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Uwv dat beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat in beroep alsnog een deugdelijke onderbouwing is gegeven voor het in het bestreden besluit ingenomen standpunt. De rechtbank heeft die onderbouwing onderschreven.
3.
De stellingen van appellant in hoger beroep komen er op neer dat het Uwv een onjuist dagloon heeft berekend. Volgens appellant moet in verband met de garantiedagloonregeling uit artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (BDW) worden uitgegaan van een hoger dagloon omdat hij in april 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen met een hoger dagloon dan thans is toegekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid van het BDW wordt het WW-dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking een andere dienstbetrekking is aangegaan, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon dat gold of zou hebben gegolden vanwege die eerdere dienstbetrekking.
4.2.
Zoals uit de tekst van artikel 17, eerste lid van het BDW volgt, is de zogenoemde garantiedagloonregeling gebaseerd op het WW-dagloon. Volgens de toelichting bij dat artikel van het BDW, en zoals ook door het Uwv in hoger beroep beschreven, beoogt de dagloongarantie te voorkomen dat de werknemer voor wat betreft de hoogte van zijn uitkering ingevolge de WW nadelige gevolgen ondervindt van werkhervatting. Door de werknemer bij, al dan niet hernieuwde, werkloosheid een uitkering op basis van het oude, hogere dagloon te garanderen wordt een eventueel bezwaar tegen werkhervatting weggenomen.
4.3.
De tekst van artikel 17, eerste lid, van het BDW biedt niet de ruimte om uit te gaan van het ZW-dagloon. Uit de toelichting bij dat artikellid volgt evenmin dat het de bedoeling is geweest het ZW-dagloon onderdeel te laten zijn van de dagloongarantieregeling. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi
IvR