ECLI:NL:CRVB:2014:984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-6531 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de rechtmatigheid van besluiten van het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de betaling van de WIA-uitkering van appellante op te schorten en deze met terugwerkende kracht in te trekken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit, maar de rechtbank oordeelde dat er geen beroep openstond tegen het intrekkingsbesluit, omdat appellante daartegen geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat appellante geen belang had bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, aangezien zij met een vernietiging daarvan niet zou bereiken wat zij wilde.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het opschortingsbesluit moet worden gezien als een voorbereidende beslissing voor het intrekkingsbesluit. Ze stelde dat de rechtbank de samenhang tussen beide besluiten had moeten erkennen en dat haar beroep zich ook moest uitstrekken tot het intrekkingsbesluit. Daarnaast heeft appellante zich beroepen op dringende redenen om af te zien van terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering, omdat dit zou leiden tot onaanvaardbare financiële en sociale omstandigheden.

De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellante met een vernietiging van het bestreden besluit niet kan bereiken wat zij wil, en dat het beroep op dringende redenen buiten de omvang van het geding valt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6531 WIA
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 november 2012, 12/903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Eijmaal, kantoorgenoot van mr. Moszkowicz, en M. Cordes als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Op verzoek van appellante zijn [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen gehoord.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft het Uwv de betaling aan appellante van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 oktober 2011 opgeschort.
1.2. Bij besluit van 17 november 2011 heeft het Uwv de Wet WIA-uitkering van appellante met terugwerkende kracht tot 16 januari 2008 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 28 november 2011 heeft het Uwv over de periode van 16 januari 2008 tot en met 30 september 2011 een bedrag van € 46.904,14 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde Wet WIA-uitkering van appellante teruggevorderd.
1.4. Appellante heeft uitsluitend bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 oktober 2011. Bij besluit van 17 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft de rechtbank verzocht de besluiten van 7 oktober 2011, 17 november 2011 en 17 januari 2012 te vernietigen en te bepalen dat de uitbetaling van de Wet WIA-uitkering wordt hervat. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen beroep openstaat tegen het besluit van 17 november 2011. Uit artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt immers dat pas beroep kan worden ingesteld nadat tegen een besluit bezwaar is gemaakt en daarvan is in dit geval geen sprake. Nu appellante met een vernietiging van het bestreden besluit niet kan bereiken wat zij wil bereiken heeft zij geen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het opschortingsbesluit als een voorbereidende beslissing moet worden gezien ter zake van het intrekkingsbesluit van
17 november 2011. De rechtbank had vanwege de onmiskenbare samenhang tussen beide besluiten moeten overwegen dat het beroep zich mede uitstrekte tot het besluit van
17 november 2011. In verband met de reeds in gang gezette terugvordering door het Uwv van de Wet WIA-uitkering heeft appellante zich tevens beroepen op het bestaan van dringende redenen als bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de Wet WIA. Volgens appellante zou terugvordering in haar geval tot onaanvaardbare financiële en sociale omstandigheden leiden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Aangezien appellante met een vernietiging van het bestreden besluit niet kan bereiken wat zij wil bereiken, heeft zij geen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Appellante gaat met haar standpunt verder voorbij aan de bepalingen over bezwaar en beroep die in de Awb zijn opgenomen. Uit die bepalingen vloeit voort dat pas beroep kan worden ingesteld nadat tegen een besluit bezwaar is gemaakt. Tegen het besluit van 17 november 2011 stond geen beroep open. De Awb voorziet niet in de mogelijkheid om het beroep van appellante tegen het bestreden besluit mede te laten uitstrekken tot het besluit van 17 november 2011.
4.2.
Het beroep op dringende redenen om met toepassing van artikel 77, vierde lid, van de Wet WIA af te zien van terugvordering gaat buiten de omvang van het geding. Slechts het besluit van 17 januari 2012, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2011 ongegrond is verklaard, kan onderwerp van geschil zijn in de onderhavige procedure.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi
IvR