ECLI:NL:CRVB:2014:982
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als operator medewerker producties brandmachines werkte, was op 4 december 2008 uitgevallen door psychische klachten en klachten aan het bewegingsapparaat. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) concludeerde een verzekeringsarts dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat.
In de procedure heeft appellant diverse medische rapporten overgelegd, waaronder een rapport van zijn verzekeringsarts en een verklaring van een anesthesioloog-pijnspecialist. De rechtbank Amsterdam had eerder de medische grondslag van het besluit van het Uwv bevestigd, maar had niet geoordeeld over de vergoeding van de kosten die appellant had gemaakt voor het inschakelen van deskundigen. In hoger beroep heeft de Raad de medische beoordeling van het Uwv onderschreven, maar oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de ingeschakelde deskundigen.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.805,70 bedragen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2012 werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de mogelijkheid voor appellanten om kosten te verhalen die zij maken voor deskundigen in het kader van hun bezwaar en beroep.