ECLI:NL:CRVB:2014:981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-5033 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 25 mei 2011 ziek meldde met nierstenen en andere klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 1 september 2011, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor haar werk als schoonmaakster. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts niet overtuigend had aangetoond dat de rugklachten van appellante haar arbeid belemmerden.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft gevolgd. Appellante betoogde dat de informatie van haar werkgever onjuist was geïnterpreteerd, wat leidde tot de conclusie dat zij in staat was haar werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaararbeidskundige en bezwaarverzekeringsarts het dossier van appellante zorgvuldig hebben herbeoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de werkbeschrijving van de functie van schoonmaakster en de bijbehorende werkbelasting.

De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar lichamelijke klachten, in staat was haar arbeid te verrichten. Er werd geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, op 26 maart 2014.

Uitspraak

12/5033 ZW
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
5 september 2012, 12/2621 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Namens appellante is verschenen mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, die laatstelijk werkzaam was als schoonmaakster via een uitzendbureau in een dienstverband van 40 uur per week, heeft zich op 25 mei 2011 ziek gemeld met nierstenen, schouder-, rug- en buikklachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van
1 september 2011 beëindigd op de grond dat appellante vanaf die datum weer geschikt is voor haar arbeid.
1.3. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 5 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 5 oktober 2011 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank had de bezwaarverzekeringsarts niet overtuigend gemotiveerd dat met name de rugklachten van appellante het verrichten van haar arbeid als schoonmaakster niet in de weg zouden staan. De rechtbank was niet overtuigd dat de beperkingen van appellante in relatie tot de belastende factoren van haar werk als schoonmaakster juist in beeld waren gebracht.
3.1.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2011 hebben de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts het dossier van appellante herbeoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts is vervolgens, blijkens zijn rapport van
17 februari 2012, tot de conclusie gekomen dat appellante op de datum in geding, rekening houdend met de opmerkingen van de rechtbank, onveranderd geschikt is te achten voor haar werk.
3.2.
Bij besluit van 23 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2011 opnieuw ongegrond verklaard.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder de overweging dat er geen grond is om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts. Met name het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de beenklachten van appellante geen beletsel vormen om het eigen werk te verrichten, nu deze werkzaamheden afwisselend staand en kortdurende lopend worden verricht, heeft de rechtbank, mede gezien de voorhanden medische stukken, kunnen volgen.
5.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van de maatstaf arbeid het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft gevolgd. Appellante heeft betoogd dat uit de informatie van haar werkgever ten onrechte is afgeleid dat sprake was van veelvuldig vervoer tussen de verschillende locaties waarbij appellante kon zitten in een bus. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij gelet op haar lichamelijke beperkingen niet in staat is om haar eigen werk te verrichten.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Op grond van de jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW, te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
6.2.
In het onderhavige geval is appellante uitgevallen toen er nog een dienstverband was. Blijkens de door de bezwaararbeidskundige na een gesprek met de algemeen directeur van het uitzendbureau Ozhas B.V. opgestelde werkbeschrijving bestond het werk uit het schoonmaken van bouwketen, waarbij gemiddeld vier á vijf locaties per dag werd schoongemaakt. De werkzaamheden werden voornamelijk staand en (kortdurend) lopend verricht. Tijdens het verplaatsen naar de volgende locatie werd er gezeten in een bus.
6.3.
De Raad ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan vorenstaande werkbeschrijving van de functie schoonmaakster en de in die functie voorkomende werkbelasting. Appellante heeft wel gesteld dat de bezwaararbeidskundige onjuiste gegevens heeft ontleend aan zijn gesprek met de werkgever, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante dit onderkend en bevestigd en er daarbij op gewezen dat geen pogingen meer in het werk waren gesteld om meer feitelijke informatie over het werk te vergaren.
6.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig en toereikend gemotiveerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport voldoende toegelicht waarom appellante ondanks haar lichamelijke klachten, waaronder de klachten die door neurogene claudicatio worden veroorzaakt, in staat moet worden geacht tot het verrichten van haar arbeid. Er is geen reden tot twijfel aan deze conclusie. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt.
6.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Er bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi

TM