ECLI:NL:CRVB:2014:981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 25 mei 2011 ziek meldde met nierstenen en andere klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 1 september 2011, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor haar werk als schoonmaakster. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts niet overtuigend had aangetoond dat de rugklachten van appellante haar arbeid belemmerden.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft gevolgd. Appellante betoogde dat de informatie van haar werkgever onjuist was geïnterpreteerd, wat leidde tot de conclusie dat zij in staat was haar werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaararbeidskundige en bezwaarverzekeringsarts het dossier van appellante zorgvuldig hebben herbeoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de werkbeschrijving van de functie van schoonmaakster en de bijbehorende werkbelasting.
De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar lichamelijke klachten, in staat was haar arbeid te verrichten. Er werd geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, op 26 maart 2014.