ECLI:NL:CRVB:2014:980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-5303 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich op 20 oktober 2010 ziek meldde met schildklierklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 25 oktober 2011 besloten de uitkering per 31 oktober 2011 te beëindigen, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid als inpakker. Appellant betwistte dit besluit en voerde aan dat er sprake was van een onzorgvuldig onderzoek, omdat er geen inlichtingen waren opgevraagd bij de behandelend sector. Hij stelde dat zijn klachten waren onderschat en overhandigde medische brieven ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door de functies die het Uwv als maatgevende arbeid had aangemerkt, niet correct te interpreteren. De Raad bevestigt dat de maatstaf voor de arbeid in de zin van de Ziektewet de laatstelijk verrichte arbeid is, in dit geval de functie van inpakker. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op de datum van beëindiging van de uitkering. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat nader overleg met de behandelend sector niet nodig was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5303 ZW
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 augustus 2012, 11/5652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam was als inpakker gedurende 32 uur per week, heeft zich op 20 oktober 2010 ziek gemeld met schildklierklachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van
31 oktober 2011 beëindigd op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid als inpakker. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 24 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek omdat geen inlichtingen zijn opgevraagd bij de behandelend sector. Appellant blijft van mening dat zijn klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft appellant brieven van de huisarts en de behandelend neuroloog ingezonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW, te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft een onjuiste maatstaf aangelegd door in de aangevallen uitspraak ervan uit te gaan dat het Uwv als maatgevende arbeid heeft aangemerkt de functies die zijn geselecteerd bij de eerdere beoordeling van de aanspraak van appellant op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Vóór zijn ziekmelding van
20 oktober 2010 heeft appellant laatstelijk als inpakker gewerkt. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8717 wordt vastgesteld dat het Uwv terecht dit werk de maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) heeft gehanteerd.
4.3.
Op basis van de aanwezige gegevens wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat inzichtelijk en deugdelijk is gemotiveerd dat op 31 oktober 2011 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW, omdat de maatstaf arbeid binnen de medische mogelijkheden van appellant ligt. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de rugsparende werkzaamheden zittend konden worden uitgevoerd, dat appellant daarbij ook kon gaan staan, er daarbij niet zwaar hoefde te worden getild, niet boven schouderhoogte gewerkt hoefde te worden, zonder verhoogd persoonlijk risico of hoog werktempo. Het oordeel van de rechtbank dat op grond daarvan nader overleg met de behandelend sector achterwege heeft kunnen blijven wordt dan ook onderschreven.
4.4.
Naar aanleiding van de in hoger beroep door appellant overgelegde medische informatie, wordt overwogen - in navolging van het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van
31 januari 2014 - dat de hierin genoemde rug- en beenklachten meegewogen zijn bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
4.5.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van
Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi

TM