ECLI:NL:CRVB:2014:979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-4852 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid na knieklachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellant, die zich op 8 november 2011 ziek meldde vanwege knieklachten. Appellant was voorheen werkzaam als onderhoudstimmerman en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant per 8 november 2011 geschikt was om zijn werkzaamheden te hervatten. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 25 juli 2012, waartegen appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 12 februari 2014, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het standpunt van het Uwv verdedigd, terwijl het Uwv zelf niet aanwezig was. Appellant betoogde dat hij ongeschikt was voor zijn zware fysieke werkzaamheden, ondanks dat de rechtbank geen objectieve beperkingen had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische gronden waren om de beëindiging van de ziekengelduitkering te betwisten. De bezwaarverzekeringsarts had de situatie van appellant goed beoordeeld en er waren geen objectieve beperkingen vastgesteld die de geschiktheid voor arbeid in de weg stonden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 maart 2014, ondertekend door de voorzitter H.G. Rottier en griffier Z. Karekezi.

Uitspraak

12/4852 ZW
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
25 juli 2012, 12/3169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv is na voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1 Appellant was voorheen werkzaam als onderhoudstimmerman gedurende 40 uur per week. Appellant heeft zich op 8 november 2011 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens knieklachten.
1.2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2011 heeft het Uwv beslist dat appellant per 8 november 2011 volgens de ziektewet (ZW) geschikt is om zijn werk te doen.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 november 2011, onder verwijzing naar een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van
11 januari 2012 en een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 5 maart 2012, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat door de behandelend sector geen objectieve beperkingen zijn aangegeven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant met zijn allergie/astmaklachten en beperkingen gedurende 15 jaar in staat is geweest te werken als onderhoudstimmerman.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft benadrukt dat zijn laatst verrichte werkzaamheden zware fysieke, kniebelastende arbeid betreft. Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat nu er geen sprake is van objectieve beperkingen er geen sprake is van ongeschiktheid. Naar zijn mening was hij voor die arbeid ongeschikt nu er sprake was van pijnklachten waarvoor ook behandeling werd geadviseerd en gevolgd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellant 15 jaar met de allergie/astmaklachten heeft gewerkt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen wordt onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft een in bezwaar opgestelde werkbeschrijving beoordeeld in het licht van de aandoeningen van appellant en heeft onderbouwd geoordeeld dat appellant deze werkzaamheden moest kunnen verrichten. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts mede overwogen dat een longfunctieonderzoek op
8 november 2011 geen aanleiding geeft om energetische belemmeringen aan te nemen. Voorts is uit informatie van de orthopedisch chirurg dr. J.C.T. van der Lugt van 30 juni 2011 gebleken dat bij onderzoek - waarbij ook een MRI-scan is gemaakt - geen afwijkingen zijn gevonden die de knieklachten verklaren.
4.3.
De stelling van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts desondanks op grond van de informatie over de door appellant gestarte fysiotherapiebehandeling aanleiding had moeten zien om hem op grond daarvan ongeschikt te achten, slaagt niet. In de situatie dat knieklachten niet kunnen worden geobjectiveerd en er ook geen, op de reguliere geneeskunde gebaseerd, medisch rapport is ingediend dat objectieve beperkingen voor het verrichten van arbeid bevat, is er geen medische grondslag om een ZW-uitkering op grond daarvan te continueren.
4.4.
Ook in de door appellant in hoger beroep overgelegde stukken is een dergelijke onderbouwing niet te vinden. Weliswaar volgt uit die gegevens dat onderzoek in november 2013 longklachten heeft laten zien, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat appellant op de datum in geding niet in staat was zijn arbeid te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 6 februari 2014 uiteengezet waarom de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is.
4.5.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de beëindiging van ziekengeld. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.6.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier.
(getekend) Z. Karekezi
IvR