ECLI:NL:CRVB:2014:979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid na knieklachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellant, die zich op 8 november 2011 ziek meldde vanwege knieklachten. Appellant was voorheen werkzaam als onderhoudstimmerman en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant per 8 november 2011 geschikt was om zijn werkzaamheden te hervatten. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 25 juli 2012, waartegen appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 12 februari 2014, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het standpunt van het Uwv verdedigd, terwijl het Uwv zelf niet aanwezig was. Appellant betoogde dat hij ongeschikt was voor zijn zware fysieke werkzaamheden, ondanks dat de rechtbank geen objectieve beperkingen had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische gronden waren om de beëindiging van de ziekengelduitkering te betwisten. De bezwaarverzekeringsarts had de situatie van appellant goed beoordeeld en er waren geen objectieve beperkingen vastgesteld die de geschiktheid voor arbeid in de weg stonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 maart 2014, ondertekend door de voorzitter H.G. Rottier en griffier Z. Karekezi.