ECLI:NL:CRVB:2014:973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-3389 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling zorgindicatie en persoonsgebonden budget in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 11 mei 2012 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante, die in 2001 een hersenbloeding en diverse herseninfarcten heeft gehad, had bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) verzocht om een verlenging van haar zorgindicatie in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). CIZ had haar eerder geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI) maar had de indicatie aangepast na bezwaar van appellante. De rechtbank oordeelde dat de indicatie door CIZ zorgvuldig was vastgesteld en dat appellante niet had aangetoond dat zij meer begeleiding nodig had dan was toegekend. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd omdat er geen huisbezoek had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat het ontbreken van een huisbezoek in dit geval niet maakte dat het indicatieonderzoek onzorgvuldig was. De Raad vond ook geen aanleiding om te concluderen dat appellante meer begeleiding nodig had dan was toegekend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3389 AWBZ
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
11 mei 2012, 11/1763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Nederweert (appellante)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van Unnik hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Voor appellante is verschenen mr. Van Unnik. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft in 2001 een hersenbloeding en diverse herseninfarcten gehad. Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft CIZ appellante onder meer geïndiceerd voor de functie Begeleiding Individueel (BI), klasse 3, over de periode van 1 januari 2010 tot 8 augustus 2011. Op 23 mei 2011 heeft appellante CIZ verzocht de indicatie te verlengen en deze in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) aan haar te verstrekken.
1.2. Bij besluit van 3 juni 2011 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor BI, zorg in natura, klasse 2, van 3 juni 2011 tot en met 2 december 2011 en BI, klasse 1, van 3 december 2011 tot 2 juni 2012
.Hieraan heeft CIZ ten grondslag gelegd dat uit het indicatieonderzoek is gebleken dat voor de zorgvraag van appellante, voor zover deze betreft huishoudelijke taken, voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voorliggend zijn op zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.3. Na bezwaar heeft CIZ de indicatie aangepast. Bij beslissing op bezwaar van
15 november 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ appellante in verband met bij haar aanwezige matige beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid, geïndiceerd voor BI in de vorm van een pgb, klasse 2 van 3 juni 2011 tot en met 3 december 2011 en klasse 1 van
4 december 2011 tot 4 december 2016. Met betrekking tot de psychische klachten heeft CIZ overwogen dat, zolang daar nog behandelmogelijkheden voor zijn, deze mogelijkheden voorliggend zijn op het toekennen van AWBZ-zorg. De cognitieve beperkingen van appellante zijn blijvend van aard, zodat de indicatie BI klasse 1 voor langere tijd verstrekt is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de indicatie door CIZ, met toepassing van de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2011 (Beleidsregels), is geschied op basis van zorgvuldig onderzoek. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank niet (medisch) onderbouwd dat zij meer BI nodig heeft dan hetgeen waar zij op grond van de Beleidsregels aanspraak op kan maken.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is omdat geen huisbezoek heeft plaatsgevonden. Zij heeft in hoger beroep een Behandelplan & Behandelovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat zij sinds 14 januari 2012 onder behandeling is van drs. M.C.A. Haenen, GZ-psycholoog.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
Naar CIZ heeft gesteld wordt een huisbezoek als onderdeel van een (medisch) indicatieonderzoek slechts geëntameerd indien de medische situatie van de betrokken verzekerde onduidelijk is. Omdat daar in dit geval geen sprake van was en er voldoende medische informatie voorhanden was, is geen huisbezoek afgelegd. Dat geen huisbezoek heeft plaatsgevonden maakt daarom in de gegeven omstandigheden niet dat het indicatieonderzoek onzorgvuldig is te achten.
4.3.
In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder het behandelplan van de GZ-psycholoog, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Het behandelplan bevat geen informatie op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat appellante meer begeleiding nodig heeft dan haar met het bestreden besluit is toegekend. Het behandelplan bevestigt juist de opvatting van CIZ dat er nog behandelmogelijkheden zijn voor de psychische klachten van appellante en dat daarom voor de beperkingen die daaruit voortvloeien behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet voorliggend is op
AWBZ-zorg.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.P. Ketting

TM