In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. Appellante, werkzaam als cateringmedewerkster, had zich ziek gemeld met spier-, pees- en gewrichtsklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv had haar per 27 juni 2011 hersteld verklaard, maar appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij het bepalen van haar geschiktheid voor haar werk.
De Raad oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de geschiktheid van appellante voor haar functie als cateringmedewerkster op een eenmanslocatie een onjuiste maatstaf had gehanteerd. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellante op 27 juni 2011 geschikt was voor haar werk, ondanks haar pijnklachten. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak onvoldoende rekening gehouden met de medische rapporten en de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.191,50 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet en de rol van medische rapporten in dit proces.