ECLI:NL:CRVB:2014:970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-2047 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die per 19 mei 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft dit oordeel.

Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Wolter, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten en beperkingen in de loop der tijd zijn toegenomen. Ze heeft medische informatie overgelegd die haar geestelijke gezondheidsklachten en lichamelijke klachten betreft, waaronder rug-, nek- en knieklachten. Appellante ontving per 13 juli 2013 een WGA-uitkering, maar de Raad oordeelt dat deze informatie niet relevant is voor de beoordeling van de situatie per 19 mei 2010.

De Raad concludeert dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, in wezen herhalingen zijn van wat al in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden besproken en de Raad maakt deze overwegingen tot de zijne. Er is geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2047 WIA
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 maart 2012, 11/835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellante is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 3 september 2010 heeft het Uwv geweigerd appellante per 19 mei 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2. Bij besluit van 11 februari 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 september 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat zij geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante op de datum in geding hebben onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven hoe hij tot de beperkingen is gekomen. De aanwezige medische informatie is meegewogen en de gestelde diagnose “borderline persoonlijkheidsstoornis” is gevolgd. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven waarom er geen urenbeperking is opgenomen. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies is voldoende gemotiveerd. Het Uwv heeft appellante op goede gronden een WIA-uitkering geweigerd.
3.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat haar klachten en beperkingen in de loop der tijd zijn toegenomen zodat de afwijzing van haar WIA-aanvraag, in aansluiting op een periode van meer dan tweeënhalf jaar “volledige arbeidsongeschiktheid” niet te begrijpen is. Voor wat betreft de geestelijke gezondheidsklachten is en was ze onder behandeling bij een psycholoog en psychiater en daarnaast kreeg ze professionele gezinsbegeleiding. Haar lichamelijke klachten betreffen met name de rug, nek en linkerknie. Een urenbeperking is geïndiceerd. Bij schrijven van 30 januari 2014 heeft appellant een besluit van
6 november 2013 overgelegd. Uit dat besluit blijkt dat appellante per 13 juli 2013 een WGA-uitkering ontvangt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante meent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, vormen in essentie een herhaling van hetgeen al in beroep is aangevoerd. Die gronden zijn door de rechtbank besproken en hebben niet kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een andersluidend oordeel.
4.3.
Met betrekking tot het besluit waarin een WGA-uitkering is toegekend per 13 juli 2013 overweegt de Raad dat dit gegeven evenmin tot een andersluidend oordeel kan leiden. Ter zitting van de Raad is gebleken dat deze uitkering is toegekend in verband met een operatie aan de knie van appellante. De ingangsdatum is gelegen ver na de hier in geding zijnde datum van 19 mei 2010 en daaraan kunnen geen conclusies worden ontleend over de situatie die nu ter beoordeling voorligt.
5.
Uit hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

JL