ECLI:NL:CRVB:2014:969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-2136 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WGA-uitkering en de gevolgen van gezondheidsachteruitgang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.J. Brouwer, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WGA-uitkering per 23 januari 2011 zou eindigen. De appellant stelde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, vooral na meerdere ziekenhuisopnames en een verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-uitkering, maar na een herkeuring in 2010 was besloten dat hij in aanmerking kwam voor een vervolguitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit werd onderschreven. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere inschatting van het Uwv konden onderbouwen. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en concludeerde dat de beperkingen van appellant niet in significante mate afweken van de eerdere beoordeling.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor uitkeringen.

Uitspraak

12/2136 WIA
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
29 februari 2012, 11/3440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.M. Klootwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 januari 2006 op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht is ontstaan op een WGA-uitkering.
1.2. Op 23 augustus 2010 heeft appellant verzocht om een herkeuring in verband met een verdere achteruitgang van zijn gezondheid en de afloop van zijn loongerelateerde uitkering per 23 januari 2011. Op 15 december 2010 heeft een verzekeringsarts appellant onderzocht en een rapport opgemaakt. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige voor appellant functies geselecteerd die appellant gelet op zijn beperkingen kan verrichten en waarmee zijn arbeidsongeschiktheidspercentage ongeveer 50% bedraagt. Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de WGA-uitkering op 23 januari 2011 eindigt en dat hij vanaf deze datum in aanmerking komt voor een vervolguitkering. De hoogte van de vervolguitkering is gebaseerd op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond geacht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven
3.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft er op gewezen dat hij ná 2006 nog vijf keer in het ziekenhuis is opgenomen, waarvan vier keer ten gevolge van hartklachten, verder moet hij enorm veel meer medicatie slikken dan in 2006. Zijn kortademigheid is ook onvoldoende in ogenschouw genomen, net als de stressgerelateerde klachten en zijn rugklachten. De door de bezwaar-verzekeringsarts op 10 mei 2011 opgestelde FML doet geen recht aan zijn beperkingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Uit het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken, dat het hoger beroep zich richt op de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen specifiek arbeidskundige gronden zijn geformuleerd ook niet ten aan zien van de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.2.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht en op basis van een juiste motivering geconcludeerd dat er op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat bij appellant sprake is van meer of ernstiger beperkingen dan door het Uwv is aangenomen in de FML van 10 mei 2011. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd volledig en maakt die tot de zijne. Hierbij benadrukt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts op 2 september 2011 en 14 december 2011 alle door appellant in beroep ingebrachte medische gegevens overtuigend gemotiveerd heeft besproken.
4.3.
Dat de beperkingen zoals deze in de FML van 10 mei 2011 zijn neergelegd niet in betekende mate afwijken van hetgeen in de FML van 2006 is opgenomen laat onverlet dat de gegevens over de in dit geding van belang zijnde gezondheidssituatie die thans beschikbaar zijn een concrete vertaling hebben gevonden in de FML van 2011. Appellant heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat hij op 23 januari 2011 meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
5.
Gelet op hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt.
IvR