ECLI:NL:CRVB:2014:949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
12-4982 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medisch oordeel en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. Appellante had zich ziek gemeld op 6 juli 2009 met pijnklachten aan de nek en schouders, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij met ingang van 4 juli 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsarts had op zorgvuldige wijze onderzoek verricht en de beperkingen van appellante vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts had de medische informatie voldoende meegewogen en de rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ook voldoende was toegelicht. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen.

Appellante voerde aan dat haar klachten waren onderschat en dat de functies niet geschikt waren, maar de Raad oordeelde dat zij geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor veroordeling was.

Uitspraak

12/4982 WIA
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
27 juli 2012, 11/1666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L. Meys, kantoorgenoot van mr. Hartmans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als shipping & transport employee, heeft zich op 6 juli 2009 ziek gemeld in verband met pijnklachten aan de nek en schouders met uitstraling naar de rechterarm en -hand en naar de benen. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 april 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 4 juli 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 24 oktober 2011 (bestreden besluit) is het door appellante tegen het besluit van 8 april 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft dossierstudie en spreekuuronderzoek verricht en heeft informatie bij de behandelend sector ingewonnen. Op basis van zijn bevindingen heeft hij beperkingen vastgesteld en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
17 maart 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 31 augustus 2011 de medisch beschikbare informatie uitdrukkelijk en in voldoende mate meegewogen. Hij heeft uiteengezet waarom uit de door appellante overgelegde medische gegevens per de datum in geding geen medische beperkingen zijn te herleiden die ernstiger zijn dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven.
2.2.
Voorts kan de rechtbank zich verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 24 oktober 2011 voldoende heeft toegelicht dat van de zes door de arbeidsdeskundige geduide functies, vijf functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaan en voor haar geschikt zijn te achten. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt 12,52% en leidt niet tot een verlies aan verdienvermogen van meer dan 35% waardoor er geen recht bestaat op een WIA-uitkering per 4 juli 2011.
3.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat haar klachten zijn onderschat. Als gevolg van haar forse klachten van de nek met uitstraling van pijnklachten naar de armen, de rug en de benen, is zij meer beperkt op onder meer de aspecten zitten, staan, lopen, tillen en dragen. Naast deze fysieke klachten zijn haar beperkingen ten aanzien van haar psychische problematiek onderschat. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij al jaren, vanaf juli 2009, als ook op de datum in geding, psychische klachten heeft. Zij heeft deze klachten altijd gebagatelliseerd en is geleidelijk tot het inzicht gekomen dat deze klachten haar functioneren fors hebben beïnvloed. Appellante heeft vanaf het jaar 2009 vanwege deze klachten meerdere malen de huisarts geconsulteerd. Omdat de psychische klachten persisteerden, is zij op verwijzing van de huisarts op 6 oktober 2010 onder behandeling gekomen van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er) voor steunende gesprekken. In oktober 2011 hebben deze klachten geleid tot een crisisopname. Uit een in hoger beroep overgelegd behandelplan van 21 november 2011 van KDZ, blijkt dat bij appellante sprake is van een depressieve episode, eenmalig en matig van ernst als gevolg van psychosociale problemen. Het Uwv heeft naar aanleiding van haar klachten en medische informatie ten onrechte geen beperkingen opgenomen in de FML. Voorts acht appellante de aan haar voorgehouden functies vanwege haar beperkingen niet geschikt. Met name de functie portier is niet geschikt vanwege de eis dat een EHBO-diploma gehaald dient te worden. Hiertoe is appellante gelet op haar lichamelijke beperkingen niet in staat.
4.
De Raad komt tot een volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit berust op een volledig en zorgvuldig onderzoek en dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat, wordt onderschreven. Uit de rapporten van 17 maart 2011 en 5 april 2011 van de verzekeringsarts blijkt dat, gelet op de afgenomen anamnese, het onderzoek was gericht op de fysieke klachten van appellante. Bij zijn oordeelvorming heeft de verzekeringsarts op basis van dossierstudie, spreekuuronderzoek en met inachtneming van verkregen huisartsenjournaal, waaronder informatie van de neuroloog, vastgesteld dat appellante is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden met mogelijkheden van voldoende houdings- en bewegingsvariatie en met mijding van ongunstige mechanische belastingsinvloeden op de nek- en schouderregio. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 31 augustus 2011 de medische grondslag van het bestreden besluit heroverwogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij voldoende gemotiveerd dat ten aanzien van de lichamelijke klachten, geen duidelijk neurologisch substraat gevonden en dat de door de verzekeringsarts in de FML vastgelegde beperkingen worden onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische gegevens met betrekking tot haar lichamelijke klachten overgelegd zodat dit standpunt wordt onderschreven. Op de in bezwaar naar voren gebrachte gronden ten aanzien van appellantes psychische klachten is de bezwaarverzekeringsarts ingegaan en is hij tot een afgewogen oordeel gekomen. Gelet op het huisartsenjournaal, de informatie van de SPV-er en het feit dat appellante ten tijde van de hoorzitting voltijds werkzaamheden verrichtte, heeft de bezwaarverzekeringsarts overtuigend gemotiveerd waarom er gelet op de datum in geding, geen aanleiding bestaat om met betrekking tot de psychische klachten beperkingen aan te nemen. Daarbij is meegewogen dat appellante zich in persoonlijk en sociaal opzicht goed heeft weten aan te passen aan de psychosociale stressoren. Naar aanleiding van de in beroep overgelegde psychische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van
15 juni 2012 er op gewezen dat noch in de probleemlijst van het huisartsenjournaal tot de datum 15 juli 2011 noch in de gegevens van de SPV-er, melding wordt gemaakt van een floride psychiatrische problematiek.
4.2.
Op de in hoger beroep namens appellante overgelegde psychische informatie heeft het Uwv in verweer afdoende gereageerd. Deze informatie heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De beschikbare medische gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de functionele mogelijkheden van appellante, die zijn vastgelegd in de FML van 17 maart 2011, zijn overschat. Er is geen aanleiding te twijfelen aan het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de datum in geding van
4 juli 2011.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde FML in bezwaar, moet, met de rechtbank, worden geoordeeld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Verwezen wordt naar het rapport van 24 oktober 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige. Appellante heeft haar stelling dat de functies haar belastbaarheid te boven gaan, niet met nadere (medische) gegevens onderbouwd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit brengt met zich dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.M. Spaans

TM