ECLI:NL:CRVB:2014:947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
12-3899 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 14 maart 2014, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellante besproken. Appellante, die zich op 2 maart 2009 ziek meldde met chronische nek- en schouderklachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2011, werd vastgesteld dat appellante geschikt was voor fysiek lichte werkzaamheden, wat leidde tot de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde daarop de WIA-uitkering.

Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar klachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, maar dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld of de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, gezien haar beperkingen.

De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij de selectie van geschikte functies opnieuw moet worden overwogen en gemotiveerd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van zowel medische als arbeidskundige aspecten in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

12/3899 WIA-T
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
15 juni 2012, 11/1656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de overgelegde stukken gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Appellante is niet verschenen Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als thuishulp. Zij heeft zich op 2 maart 2009 ziek gemeld met (chronische) nek- en schouderklachten met uitstraling naar de armen en tintelingen in de vingers.
1.2. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante op 23 februari 2011 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft vastgesteld dat appellante is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden, zonder veel statische belasting op de nek- en schouderregio met voldoende dynamische bewegingsvariatie. De verzekeringsarts heeft de voor appellante geldende beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2011. Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op 0%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2011 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat zij met ingang van 28 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft in hetgeen namens appellante in bezwaar is aangevoerd alsmede in de door hem opgevraagde medische gegevens geen aanleiding gezien aanvullende beperkingen op te nemen in de FML. In een rapport van 29 oktober 2011 heeft hij heeft het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven.Bij besluit van 31 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten blijkt dat de informatie van de behandelend sector uitdrukkelijk en in voldoende mate is betrokken en meegewogen. Het is de rechtbank niet gebleken dat appellante op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor haar geldende beperkingen - werkzaamheden te verrichten. Aan de eigen beleving van appellante van haar beperkingen en het al dan niet kunnen werken mag en kan de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toekennen. Ook de arbeidskundige grondslag is juist. Het eindresultaat is in overeenstemming met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de anderszins daaraan te stellen eisen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten. Zij heeft te kennen gegeven dat zij op 3 maart 2011 de neuroloog heeft bezocht die mogelijk een nieuwe nekhernia heeft geconstateerd. Voorts heeft zij daarvoor nieuwe medicijnen voorgeschreven gekregen. Daarnaast heeft appellante psychische klachten die ook reeds op de datum in geding aanwezig waren. Appellante kan vanwege deze klachten haar huishouden niet doen, laat staan dat zij elders zou moeten werken. De FML dient te worden aangescherpt op de volgende items. Appellante kan zich vanwege de psychische klachten slecht concentreren. Ten aanzien van het hand- en vingergebruik kan zij slecht kracht zetten. Vanwege de nekklachten kan zij niet lang in dezelfde houding zitten noch torderen. Hoofdbewegingen zijn beperkt zowel zij- als op- en neerwaarts. Ook het reiken, duwen, trekken, tillen en dragen is voor haar een groot probleem. Tot slot is het voor appellante niet mogelijk om gedurende 8 uur per dag werkzaam te zijn. Er dient een urenbeperking van vier uur aangenomen te worden zodat zij kan recupereren. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan aangenomen door het Uwv, heeft appellante een rapport van mr. G.J. Kruithof, verzekeringsarts/Medisch Adviseur R.G.A., gedateerd 31 oktober 2012 overgelegd. Tot slot zijn de voor haar geselecteerde functies niet geschikt, omdat in deze functies teveel getild, geduwd, gereikt en gedragen dient te worden. Vanwege het trillen van haar handen kan appellante niet nauwkeurig werken en bovendien levert het trillen risico op persoonlijk letsel in verband met het werken met gereedschap.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarover gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is gerapporteerd.
4.2.
Op het door appellante overgelegde rapport van medisch adviseur Kruithof heeft bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp in een rapport van 30 augustus 2013 overtuigend gereageerd. Bezwaarverzekeringsarts Waasdorp heeft in dit rapport gemotiveerd te kennen gegeven waarom met de FML van 23 februari 2011 in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellante. Hij wijst er op dat uit het rapport van 31 oktober 2012 niet blijkt dat Kruithof naar medische maatstaven gemeten, adequaat vanuit de bestaande gegevens de medische grondslag van het bestreden besluit op de datum in geding heeft weerlegd. Evenmin blijken de bevindingen uit het onderzoek van Kruithof betrekking te hebben op de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding van 28 februari 2011. Uit zijn rapport blijkt veeleer dat Kruithof een inschatting van de medische toestand van appellante heeft gemaakt ten tijde van zijn onderzoeken in september/oktober 2012. Het standpunt van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp wordt onderschreven. Nu appellante in hoger beroep geen andere medische informatie heeft overgelegd, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen. Het betreden besluit berust op een voldoende deugdelijk medische grondslag.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, berust de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Uit het bezwaarschrift blijkt dat namens appellante gronden zijn ingediend met betrekking tot de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies. Op deze gronden heeft het Uwv in bezwaar niet gereageerd met een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige. Evenmin heeft het Uwv op de in hoger beroep herhaalde arbeidskundige gronden, gereageerd met een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige. Het voorgaande brengt mee dat thans niet met voldoende zekerheid is vast te stellen of de voor appellante geselecteerde functies, gelet op de opgenomen beperkingen in de FML, voor haar geschikt zijn te achten.
4.4.
Uit hetgeen in 4.3 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit op een onvoldoende arbeidskundige grondslag berust en genomen is in strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.
Met het oog op finale beslechting van het geschil bestaat er aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Ervan uitgaande dat de medische grondslag wel deugdelijk is, dient het Uwv in reactie van hetgeen daartoe namens appellante is aangevoerd, de selectie van voor appellante geschikte functies nader te heroverwegen en te motiveren. Daarbij dient te worden bezien welke consequenties dit heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.M. Spaans

TM