ECLI:NL:CRVB:2014:939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
12-5128 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ingangsdatum ouderdomspensioen bij onjuist besluit door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de herziening van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, geboren in 1938, had in 2003 een ouderdomspensioen van 94% van het volledige pensioen toegekend gekregen, omdat zij volgens de Svb niet verzekerd was geweest in de periode van 19 november 1999 tot en met 14 maart 2003. Appellante heeft echter in juni 2011 verzocht om de korting van 6% op haar pensioen ongedaan te maken. De Svb heeft daarop in augustus 2011 het pensioen herzien naar 100% met ingang van juni 2006, maar het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd in december 2011 ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft de eerdere uitspraak van de Svb bevestigd, waarbij appellante stelde dat haar pensioen met terugwerkende kracht vanaf maart 2003 herzien moest worden. De rechtbank oordeelde dat de Svb een beleid heeft ontwikkeld voor het herzien van onjuiste besluiten, waarbij een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar geldt indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb correct heeft gehandeld door de herziening van het pensioen met de maximumtermijn van vijf jaar toe te passen en dat appellante verantwoordelijk is voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het eerdere besluit.

De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een coulancebetaling van de gederfde netto-uitkering afgewezen, omdat er geen wettelijke verplichting bestaat om dit te doen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten aan de orde.

Uitspraak

12/5128 AOW
Datum uitspraak: 21 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 augustus 2012, 12/409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L.G.W. Steffani hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft de Svb aan appellante, geboren [in] 1938, met ingang van maart 2003 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet toegekend ter hoogte van 94% van het volledige pensioen, omdat appellante van 19 november 1999 tot en met 14 maart 2003 niet verzekerd zou zijn geweest. Tegen het besluit van 11 februari 2003 heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. In juni 2011 heeft appellante de Svb verzocht om de korting van 6% op haar ouderdomspensioen ongedaan te maken.
1.3. Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellante met ingang van juni 2006 herzien naar 100% van het voor haar geldende pensioenbedrag.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 13 december 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De stelling van appellante dat haar ouderdomspensioen met ingang van maart 2003 dient te worden herzien, heeft de rechtbank niet gevolgd. De Svb voert het beleid dat bij een besluit dat onmiskenbaar onjuist moet worden geacht en waarbij die onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb, een terugwerkende kracht geldt van maximaal vijf jaar. De rechtbank heeft de toepassing van dit beleid in dit geval niet in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht geacht.
3.
Appellante heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat haar ouderdomspensioen met ingang van maart 2003 dient te worden herzien. Immers, indien de Svb de aanvraag om een ouderdomspensioen op juiste wijze had beoordeeld, dan zou toen al een volledig ouderdomspensioen zijn toegekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.3.
Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, heeft de Svb ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels ontwikkeld die door de Raad in zijn rechtspraak zijn aanvaard. Volgens dit beleid kan een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.4.
In het bestreden besluit is de Svb onder toepassing van het onder 4.3 genoemde beleid tot herziening van het ouderdomspensioen met de maximumtermijn van vijf jaar overgegaan. De weigering van de Svb om een langere terugwerkende kracht te hanteren is in overeenstemming met voornoemd beleid en kan dan ook in rechte stand houden. De Svb heeft destijds weliswaar een onjuiste beslissing genomen, maar het is ook de verantwoordelijkheid van appellante om in dat geval een bezwaarschrift in te dienen. De gevolgen van het nalaten hiervan komen deels voor rekening en risico van appellante.
4.5.
Het standpunt van appellante dat de Svb uit coulance dient over te gaan tot uitbetaling van (een deel van) de gederfde netto-uitkering wordt niet gevolgd. Het onder 4.3 genoemde beleid noch enige andere rechtsregel verplichten daartoe. De verzoeken van appellante om de aan haar echtgenoot toegekende toeslag te herzien alsmede om tot terugbetaling te komen van de ten onrechte betaalde vrijwillige premies kunnen in deze procedure niet worden beoordeeld, omdat het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de herziening van het ouderdomspensioen van appellante.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5. is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en
E.E.V. Lenos en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) I.J. Penning

JL