ECLI:NL:CRVB:2014:939
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening ingangsdatum ouderdomspensioen bij onjuist besluit door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om de herziening van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, geboren in 1938, had in 2003 een ouderdomspensioen van 94% van het volledige pensioen toegekend gekregen, omdat zij volgens de Svb niet verzekerd was geweest in de periode van 19 november 1999 tot en met 14 maart 2003. Appellante heeft echter in juni 2011 verzocht om de korting van 6% op haar pensioen ongedaan te maken. De Svb heeft daarop in augustus 2011 het pensioen herzien naar 100% met ingang van juni 2006, maar het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd in december 2011 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft de eerdere uitspraak van de Svb bevestigd, waarbij appellante stelde dat haar pensioen met terugwerkende kracht vanaf maart 2003 herzien moest worden. De rechtbank oordeelde dat de Svb een beleid heeft ontwikkeld voor het herzien van onjuiste besluiten, waarbij een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar geldt indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb correct heeft gehandeld door de herziening van het pensioen met de maximumtermijn van vijf jaar toe te passen en dat appellante verantwoordelijk is voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het eerdere besluit.
De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een coulancebetaling van de gederfde netto-uitkering afgewezen, omdat er geen wettelijke verplichting bestaat om dit te doen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten aan de orde.