ECLI:NL:CRVB:2014:91
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- M.F. Wagner
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-woning op opgegeven adres
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 1 augustus 2006 bijstand, maar er ontstond twijfel over zijn woonplaats na meldingen dat hij vaak met een vrouw werd gezien, niet zijn ex-echtgenote. De sociale recherche heeft een onderzoek ingesteld, waarbij waarnemingen zijn gedaan en een huisbezoek heeft plaatsgevonden op 21 april 2010. Tijdens dit huisbezoek werd vastgesteld dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en dat er alleen bedorven etenswaren in de woning aanwezig waren. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Hulst op 15 juni 2010 besloten de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2010 in te trekken, wat later werd bevestigd in een bestreden besluit op 18 januari 2011. De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellant niet meer woonachtig was op het opgegeven adres en dat hij derhalve geen recht had op bijstand. De Raad benadrukte dat appellant verplicht was om correcte informatie over zijn woonadres te verstrekken en dat de verklaring die hij tijdens het verhoor had afgelegd, als betrouwbaar werd beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verklaring van appellant in twijfel trokken, en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.