ECLI:NL:CRVB:2014:903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
12/4471 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 19 januari 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant samenwoont en zwart werkt, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Appellant werd drie keer uitgenodigd voor een gesprek om informatie te verstrekken, maar verscheen zonder bericht niet op deze uitnodigingen. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 20 juli 2011.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet verschijnen op de gesprekken, omdat hij in het buitenland verbleef vanwege de ziekte van zijn opa. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant het college niet op de hoogte had gesteld van zijn verblijf in Suriname en dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit invloed had op zijn bijstandsrecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 maart 2014.

Uitspraak

12/4471 WWB
Datum uitspraak: 11 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 juni 2012, 12/61 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Matadien. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.H. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant ontving sinds 19 januari 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant samenwoont en zwart werkt, heeft de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam (Afdeling) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is appellant bij brief van 12 juli 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 18 juli 2011. Daarbij heeft de Afdeling hem tevens verzocht onder meer zijn bankafschriften over de periode van 1 januari 2011 tot en met heden mee te nemen. Omdat appellant op 18 juli 2011 zonder bericht niet op het gesprek was verschenen, heeft de Afdeling appellant bij brief van 18 juli 2011 nogmaals uitgenodigd, ditmaal voor een gesprek op 20 juli 2011 met medeneming van de eerder gevraagde gegevens. Omdat appellant ook op dit gesprek zonder bericht niet was verschenen, heeft het college bij besluit van 20 juli 2011 de bijstand van appellant met ingang van 20 juli 2011 opgeschort en appellant in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Daartoe heeft het college hem uitgenodigd voor een gesprek op 25 juli 2011 met medeneming van de originele afschriften van al zijn bank-, giro- en spaarrekeningen over de periode 19 januari 2011 tot en met heden.
1.3.
Bij besluit van 25 juli 2011, zoals gehandhaafd bij besluit van 23 november 2011 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 20 juli 2011 ingetrokken op de grond dat appellant drie maal niet heeft gereageerd op een oproep voor een gesprek en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in dit geding te beoordelen periode loopt van 20 juli 2011 tot en met 25 juli 2011.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, doet de betrokkene aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3.
Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant drie maal is uitgenodigd voor een gesprek over de rechtmatigheid van de verleende bijstand en dat hij zonder bericht van verhindering niet op die gesprekken is verschenen. Hiermee staat vast dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om de gevraagde inlichtingen te verschaffen. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het recht op bijstand desondanks kon worden beoordeeld en vastgesteld. Doordat appellant niet is verschenen op de gesprekken was het voor het college immers niet mogelijk om de gevraagde bankafschriften in te zien en appellant vragen te stellen over zijn actuele leefsituatie en zijn bezigheden. Hieruit volgt dat het college bevoegd was om de bijstand met ingang van 20 juli 2011 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB in te trekken.
4.5.
Appellant heeft gesteld dat hem geen verwijt valt te maken dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de drie uitnodigingen. Omdat hij in de periode van 13 juli 2011 tot en met
19 augustus 2011 in verband met de ziekte van zijn opa in Suriname heeft verbleven, heeft hij geen kennis kunnen nemen van de uitnodigingen. Voorts heeft hij gewezen op de gemoedstoestand waarin hij in de periode voor zijn vertrek verkeerde in verband met zijn echtscheiding.
4.6.
Vaststaat dat appellant het college niet vooraf op de hoogte heeft gesteld van zijn vertrek naar Suriname. De stelling dat hij niet wist dat hij verblijf in het buitenland aan het college moest melden, treft geen doel. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat een verblijf in het buitenland van ruim een maand invloed heeft of kan hebben op de verlening van bijstand en dat dit een omstandigheid is die hij vooraf aan het college had moeten melden. Voor zover bij appellant onduidelijkheid bestond over zijn verplichtingen, had hij zich daarover bij het college kunnen laten informeren. Gezien het feit dat hij al op
29 juni 2011 een visum had aangevraagd en hij pas op 13 juli 2011 is vertrokken, had hij daarvoor ook voldoende gelegenheid. Dat hij als gevolg van zijn gemoedstoestand daartoe niet in staat was, heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college van intrekking van de bijstand had moeten afzien. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.7.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.C.R. Schut en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.T.P. Pot

HD