ECLI:NL:CRVB:2014:903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 19 januari 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant samenwoont en zwart werkt, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Appellant werd drie keer uitgenodigd voor een gesprek om informatie te verstrekken, maar verscheen zonder bericht niet op deze uitnodigingen. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 20 juli 2011.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet verschijnen op de gesprekken, omdat hij in het buitenland verbleef vanwege de ziekte van zijn opa. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant het college niet op de hoogte had gesteld van zijn verblijf in Suriname en dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit invloed had op zijn bijstandsrecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 maart 2014.