ECLI:NL:CRVB:2014:897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
13-3337 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering en de medische onderbouwing daarvan

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die eerder als telefonisch verkoopster werkzaam was. Appellante is op 15 januari 2007 uitgevallen en werd per 12 januari 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Na een melding van arbeidsongeschiktheid op 8 april 2009, werd haar in 2011 een WIA-uitkering toegekend voor de periode van 8 april 2009 tot 6 april 2011. Deze uitkering werd echter per 1 mei 2011 ingetrokken, omdat appellante opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar tegen deze intrekking werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De reumatoloog J.F. Haverman en orthopedisch chirurg C.W. Jolles hebben rapporten opgesteld waarin zij de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hebben beoordeeld. Haverman concludeerde dat de beperkingen voldoende waren verdisconteerd en dat er geen gronden waren voor een urenbeperking. Jolles bevestigde dat de klachten van appellante niet wezenlijk anders waren dan eerder vastgesteld en dat de geduide functies medisch passend waren.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de functies passend bleken te zijn. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de deskundigen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de motivering van hun rapporten overtuigend was. Appellante had niet voldoende objectieve medische gegevens aangedragen om haar stelling van meer beperkingen te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moest worden bevestigd en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

13/3337 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 mei 2013, 11/4329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Leijser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was werkzaam als telefonisch verkoopster. Ze is uitgevallen op 15 januari 2007. Zij is na voltooiing van de wachttijd per 12 januari 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Om die reden is zij per 12 januari 2009 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Appellante heeft zich op 8 april 2009 vanuit een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) arbeidsongeschikt gemeld wegens toegenomen psychische klachten. Na medische- en arbeidskundige onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2011 aan appellante een WIA-uitkering toegekend voor de periode van 8 april 2009 tot 6 april 2011.
2.
Bij besluit van eveneens 2 maart 2011 is de WIA-uitkering ingetrokken per 1 mei 2011, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
3.
Bij besluit van 12 juli 2011 is het bezwaar gericht tegen het intrekkingsbesluit van 2 maart 2011 ongegrond verklaard.
4.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien nader onderzoek te laten verrichten door achtereenvolgens reumatoloog J.F. Haverman en orthopedisch chirurg C.W. Jolles. Haverman stelt in zijn rapport van 9 mei 2012 dat het klachtenpatroon en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek passen bij een chronisch pijnsyndroom c.q. een fibromyalgie. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2011 zijn de beperkingen voldoende verdisconteerd. Hij ziet geen gronden om een urenbeperking aan te raden. Aangezien appellante in maart 2011 een operatieve ingreep aan de rechterschouder onderging, adviseert Haverman aanvullend een orthopedisch onderzoek te verrichten. Jolles stelt in zijn rapport van 5 november 2012 dat de voornaamste klacht is gelegen in de schouderklachten rechts meer dan links op basis van een bursitis subacromialis, waardoor zij beide armen niet meer goed boven schouderhoogte kan krijgen. Er zijn voor wat betreft de rug en de beiden voeten geen objectiveerbare afwijkingen. De nekklachten zijn verklaarbaar uit de röntgenologisch gevonden degeneratieve afwijkingen van de tussenwervelschijven. De röntgenologisch gevonden lichte artrose van de MTP1 gewrichten is klinisch niet relevant, omdat er bij lichamelijk onderzoek geen sprake is van een verminderde functie van de grote teengewrichten. Jolles stelt dat er geen kenmerken zijn die de diagnose fibromyalgie of seronegatieve reumatoïde artritis kunnen staven. Ten aanzien van de FML stelt Jolles aanvullende beperkingen op de aspecten 4.17 hoofdbewegingen maken en 5.7 boven schouderhoogte actief zijn. Er zijn geen redenen om een urenbeperking aan te nemen. De geduide functies zijn mogelijk, hoewel appellante wellicht een opstap nodig heeft als zij een dossier uit een kast moet halen.
4.2.
Naar aanleiding van de rapporten van de deskundige heeft het Uwv op 3 december 2012 een nieuwe FML opgesteld waarin aanvullende beperkingen zijn opgenomen. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust, heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten, nu de bezwaararbeidsdeskundige de geduide functies heeft afgezet tegen de nieuwe FML en overtuigend heeft uiteengezet dat de functies passend zijn voor appellante. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt niet. Omdat het beroep gegrond verklaard is, heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het griffierecht en de proceskosten van appellante te vergoeden.
5.
Appellante heeft zich niet met de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen verenigen. Ze heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Ze heeft rond de datum in geding psychologische hulp gekregen. Haar GAF-score was in 2012 maar 55-60. Er is geen rekening gehouden met het medicijngebruik. Tevens is zij altijd moe. Haar lichaam kan zich niet herstellen. Hierdoor is haar belastbaarheid minimaal.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
Op grond van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak.
6.2.1.
De rechtbank heeft terecht de door haar ingeschakelde deskundigen gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De motiveringen van de deskundigen zijn overtuigend. De uitgebrachte rapporten geven blijk van zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Er zijn geen redenen die aanleiding geven de rapporten niet te volgen.
6.2.2.
De Raad is voorts - met de rechtbank - van oordeel dat de beperkingen op juiste wijze zijn weergegeven in de FML van 3 december 2012. Appellante heeft aangevoerd meer beperkt te zijn, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. In navolging van de rechtbank en het Uwv ziet ook de Raad geen aanknopingspunten voor een verdergaande urenbeperking dan in de FML is opgenomen.
6.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
7.
Uit 6.2 tot en met 6.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans

NW