ECLI:NL:CRVB:2014:879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
12-3167 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante, die zich op 18 augustus 2008 ziek meldde met psychische klachten, hoofdpijn en een lage bloeddruk, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 6 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het medisch onderzoek te kort was en dat haar psychische en fysieke beperkingen niet juist zijn gewaardeerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek, dat 25 minuten duurde, in combinatie met dossieronderzoek en het bijwonen van de hoorzitting, voldoende was om tot een oordeel te komen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellante goed in kaart gebracht en er zijn geen aanwijzingen dat de ernst van haar klachten niet juist is ingeschat.

De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende functies zijn die in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, en dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. De conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat er voldoende functies te selecteren zijn, werd door de Raad onderschreven. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3167 WIA
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
26 april 2012, 11/6430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster, heeft zich op 18 augustus 2008 ziek gemeld met psychische klachten, hoofdpijn en een lage bloeddruk. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met ingang van 6 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 11 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er onvoldoende reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of volledigheid van het medisch onderzoek. Zij heeft daarbij betrokken dat de verzekeringsarts het dossier en de beschikbare informatie van behandelaars van appellante heeft bestudeerd en eigen onderzoek heeft verricht, en dat de bezwaarverzekeringsarts in bezwaar eveneens dossieronderzoek heeft verricht en daarnaast de hoorzitting heeft bijgewoond en aansluitend aan de hoorzitting appellante heeft onderzocht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Zij heeft daartoe overwogen dat de eigen opvatting van appellante, dat zij in verband met haar psychische klachten zwaarder beperkt is te achten dan door het Uwv is vastgesteld, in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium onvoldoende is om aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 23 januari 2012 inzichtelijk gemotiveerd waarom de ontvangen informatie van de behandelaars van appellante geen aanleiding geeft tot aanpassing van de voor appellante vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het benoemen van een medisch deskundige. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting te kort was om een goed beeld te krijgen van haar beperkingen. Zij betwist dan ook dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig en toereikend is geweest. Appellante heeft verder staande gehouden dat het Uwv haar psychische beperkingen evenals haar beperkingen aan de rechterschouder niet juist heeft gewaardeerd. Zij acht zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting te kort was om een goed beeld te krijgen van haar beperkingen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen heeft de bezwaarverzekeringsarts zich voor zijn beoordeling niet alleen gebaseerd op zijn eigen medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting, maar ook op dossieronderzoek en het bijwonen van de hoorzitting. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater, maar deze informatie werd niet tijdig ontvangen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 3 juli 2012 gerapporteerd dat het verrichte medisch onderzoek, dat 25 minuten heeft geduurd, in combinatie met de voorhanden zijnde gegevens een voldoende grondslag vormde om tot een oordeel te komen. De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze beschouwingen van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten. Het rapport van 7 november 2011 van de bezwaarverzekeringsarts bevat geen aanwijzingen dat de bezwaarverzekeringsarts geen duidelijk beeld had van de medische problematiek bij appellante.
4.2.
De beroepsgrond van appellante dat het Uwv haar psychische klachten niet juist heeft gewaardeerd, slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat geen twijfel bestaat aan het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 januari 2012. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarin inzichtelijk toegelicht dat er ten tijde in geding, ondanks (angst)klachten bij appellante, sprake was van een heel redelijk sociaal en persoonlijk functioneren en dat een vergelijking van de voor appellante vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met de ontvangen informatie van psychiater H.C.J. Delpeut en GGZ inGeest leert dat voldoende rekening is gehouden met haar psychische beperkingen.
4.3.
Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de ernst van de beperkingen uit de rechterschouder van appellante heeft miskend. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 november 2011 blijkt dat appellante ter hoorzitting op
22 augustus 2011 melding heeft gemaakt van pijnklachten in de rechter (dominante) arm, waarvoor zij injecties krijgt van de huisarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop aansluitend aan de hoorzitting medisch onderzoek verricht waarbij de schouderfuncties zijn beoordeeld en is vastgesteld dat de mobiliteit van de schouders normaal is en dat er rechts bij abductie sprake is van een pijnboog van 110-180°. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierin aanleiding gezien de door de verzekeringsarts voor appellante vastgestelde FML te corrigeren voor rechterschouderklachten. De verklaring van appellante ter zitting van de Raad dat zij sedert 2009 schouderklachten heeft en hiervoor uiteindelijk in januari 2014 is geopereerd, waarbij een ontsteking is weggehaald, geeft, nu de pijnklachten bij de bezwaarverzekeringsarts bekend waren, onvoldoende aanknopingspunten dat de bezwaarverzekeringsarts de schouderbelasting rechts ten tijde in geding heeft miskend.
4.4.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat er voldoende functies te selecteren zijn, die in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aanvallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.M. Spaans

NW