ECLI:NL:CRVB:2014:878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
12-1785 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag WAO-uitkering en buiten behandelingstelling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de gevraagde gegevens had aangeleverd die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat het Uwv op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Appellant had in een eerdere brief aangegeven dat hij ziek was en geen arbeid kon verrichten, maar had niet de benodigde informatie verstrekt, zoals bewijs van zijn arbeidsverleden en medische rapporten. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag te kunnen beoordelen. Appellant had de gelegenheid om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar heeft dit niet gedaan.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevoegdheid van het Uwv om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad wijst erop dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/1785 WAO
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 februari 2012, 11/4792 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij brief van 2 mei 2011 heeft appellant het Uwv verzocht hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat hij ziek is en dat hij geen arbeid kan verrichten.
1.2. Het Uwv heeft appellant bij brief van 19 mei 2011 bericht dat een onderzoek in hun verzekerdenadministratie over de afgelopen vijf jaar geen verzekeringstijdvakken van appellant heeft opgeleverd, zodat op basis van de beschikbare gegevens geen WAO-uitkering aan hem kan worden toegekend. Appellant is tot 19 juni 2011 in de gelegenheid gesteld nadere, voor de beoordeling van de aanvraag van belang zijnde, gegevens te verstrekken zoals informatie met betrekking tot de eerste ziektedag, originele bewijsstukken van zijn arbeidsverleden en originele medische rapporten over de periode dat hij ziek is geworden.
1.3. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 23 juni 2011 buiten behandeling gesteld omdat appellant de gevraagde informatie niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingezonden. Daarbij is toepassing gegeven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4. Bij besluit van 29 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de door het Uwv gevraagde gegevens noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen of appellant verzekerd is op grond van de WAO. Nu appellant de voor de beoordeling relevante informatie niet heeft verstrekt, was het Uwv naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om zijn aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. De rechtbank is niet gebleken dat het Uwv niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij, toen hij in Nederland werkzaam was, ziek is geworden en sindsdien ziek is gebleven en dat hij daardoor geen arbeid meer kan verrichten. Hij heeft de Raad verzocht het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat het Uwv zijn WAO-aanvraag in behandeling neemt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan en dat de door het Uwv bij appellant opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.M. Spaans

NW