ECLI:NL:CRVB:2014:87
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- M.F. Wagner
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WWIK-uitkering wegens gebrek aan beroepsmatigheid als kunstenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WWIK-uitkering van appellant, die niet langer als beroepsmatig werkend kunstenaar kon worden aangemerkt. Appellant, die in de periode van januari 2009 tot januari 2010 werkzaam was als acteur, danser en zanger, ontving vanaf 1 maart 2010 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK). De intrekking van de uitkering was gebaseerd op een negatief advies van de Stichting Cultuur & Ondernemen, die de beroepsmatigheid van appellant in de referteperiode had beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft de uitkering per 30 april 2011 beëindigd, omdat appellant niet kon aantonen dat hij in die periode als kunstenaar werkzaam was.
De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 november 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarin hij stelde dat hij wel degelijk als kunstenaar werkzaam was en dat de Stichting zijn productie ten onrechte als laag had gekwalificeerd. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het advies van de Stichting zorgvuldig tot stand was gekomen en dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn beroepsmatigheid aan te tonen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het refertejaar niet voldeed aan de eisen van de WWIK en dat er geen reden was om een ontheffing van de progressie-eis te verlenen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van beroepsmatigheid voor het behoud van een WWIK-uitkering.