ECLI:NL:CRVB:2014:861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
11-2908 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een aanvraag om bijstand had ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante, afkomstig uit Estland, verblijft sinds 2001 met haar kinderen in Nederland zonder rechtmatig verblijf. Haar dochter heeft een ernstige ziekte, het TAR-syndroom, en het gezin heeft in het verleden in verschillende opvanghuizen verbleven. De gemeente Amsterdam heeft op humanitaire gronden opvang geregeld voor appellante en haar dochter in een WOU-huis, waar zij leefgeld ontvangen.

De aanvraag van appellante om een uitkering op basis van de WWB werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij van alle wettelijke voorzieningen is uitgesloten en dat het leefgeld van € 280,- per maand onvoldoende is om een privé- en gezinsleven op te bouwen.

Tijdens de zitting heeft de advocaat van appellante verklaard dat er geen procesbelang meer is bij het hoger beroep, aangezien de verleende opvang in het WOU-huis als opvang in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kan worden aangemerkt. De Raad heeft in een andere uitspraak geoordeeld dat de opvang aan appellante en haar dochter inderdaad als zodanig moet worden beschouwd. Hierdoor is de grond voor het hoger beroep komen te vervallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met W.H. Bel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier D. Heeremans.

Uitspraak

11/2908 WWB
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 mei 2011, 10/5813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante) mede namens haar dochter [S.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2014. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 11/4874 WMO. Voor appellante is mr. Klaas verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Veldstra. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, afkomstig uit Estland, verblijft sinds 2001 met haar kinderen [A.] en [T.] in Nederland. Het gezin heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Dochter [S.] is in 2002 geboren en heeft een ernstige ziekte, het TAR-syndroom. Deze ziekte gaat gepaard met bloedarmoede, een tekort aan bloedplaatjes en afwezige spaakbenen en ellepijpen.
1.2.
In verband met geweld in de relationele sfeer hebben appellante en haar kinderen in 2003 en 2004 in verschillende ‘Blijf van mijn lijfhuizen’ verbleven. Tot 31 oktober 2010 verbleven appellante, [A.] en [S.] in [naam opvanghuis] te [woonplaats] en ontvingen zij leefgeld. Aansluitend is door de gemeente Amsterdam op grond van humanitaire redenen opvang geregeld voor appellante en [S.] in een woning van de Stichting Werkgroep Opvang Uitgeprocedeerden (WOU-huis). De Stichting wordt gefinancierd door het gemeentelijk Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving. Appellante ontvangt € 280,- leefgeld per maand.
1.3.
Op 29 maart 2010 heeft appellante een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 23 juni 2010 heeft het college de aanvraag van 29 maart 2010 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 3 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ten aanzien van aangevallen uitspraak is naar voren gebracht dat appellante van alle wettelijke voorzieningen is uitgesloten. Nu eenmaal leefgeld van € 280,- per maand, hetgeen volstrekt onvoldoende is om een privé- en gezinsleven op te bouwen, wordt betaald, dient dat op grond van een wettelijke regeling, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dan wel WWB, te gebeuren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft mr. Klaas, desgevraagd, verklaard dat appellante geen procesbelang meer heeft bij het onderhavige door hem ingestelde hoger beroep indien de aan appellante en haar dochter verleende opvang in het WOU-huis wordt aangemerkt als verleende opvang ingevolge een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat gebaseerd is op artikel 20, in verbinding met artikel 1, eerste lid, onder en c, van de Wmo. In de uitspraak van heden, met registratienummer
11/4874 WMO, heeft de Raad geoordeeld dat de voornoemde aan appellante en [S.] verleende opvang is aan te merken als opvang in de zin van de Wmo.
4.2.
Nu de enige door appellante in hoger beroep aangevoerde grond is komen te vervallen met voornoemde uitspraak van de Raad van heden dient het hoger beroep van appellante wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) D. Heeremans

NW