In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan betrokkene, die sinds maart 1993 een uitkering ontving. De zaak betreft de berekening van het maatmaninkomen, waarbij de vraag centraal staat of het privégebruik van een bestelbus door betrokkene moet worden meegerekend. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder besloten dat het maatmaninkomen van betrokkene niet de waarde van het privégebruik van de bestelbus omvatte, omdat deze niet onder de fiscale bijtellingsregeling viel. Betrokkene had geen kilometeradministratie bijgehouden, waardoor het voordeel van het privégebruik niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak het besluit van appellant vernietigd, omdat zij vond dat de berekening van het maatmaninkomen niet correct was. De rechtbank stelde dat het voordeel van het privégebruik van de bestelbus wel degelijk in de berekening meegenomen moest worden. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het privégebruik van de bestelbus in de berekening van het maatmaninkomen moest worden meegenomen. De Raad oordeelde dat op basis van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 een bestelbus niet onder het begrip 'personenauto' valt, waardoor de bijtellingsregeling niet van toepassing is.
De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het privégebruik van de bestelbus, omdat betrokkene geen sluitende kilometerregistratie had bijgehouden. De enkele stelling van betrokkene dat hij tussen de 12.000 en 15.000 kilometer privé had gereden, was niet voldoende om het voordeel te onderbouwen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard.