ECLI:NL:CRVB:2014:844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
12-3763 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overplaatsing van een politieambtenaar en toezeggingen omtrent functieplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, een politieambtenaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant was in dienst bij het Korps landelijke politiediensten (Klpd) en was na een dienstongeval in 2005 aangesteld als informatieambtenaar. In 2010 werd hij ontheven uit deze functie en geplaatst in een andere rol. De appellant stelde dat hem was toegezegd dat hij voorlopig zou worden geplaatst in de functie van senior informatieverwerker, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging was gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de korpschef niet bevoegd was om een dergelijke toezegging te doen en dat de indruk die was gewekt onvoldoende was om het beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren. De uitspraak werd gedaan op 13 maart 2014.

Uitspraak

12/3763 AW
Datum uitspraak: 13 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2012, 11/1169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
In verband met de invoering van de Politiewet 2012 per 1 januari 2013 is, in zaken zoals deze, de korpschef als bevoegd gezag in de plaats getreden van de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in diens hoedanigheid van beheerder van het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de minister verstaan.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. Timmer-van Dishoeck en G.F. Meijering.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is per 1 januari 2000 in dienst getreden bij het Klpd als allround politiemedewerker. Na een dienstongeval op 15 maart 2005 is appellant met ingang van
25 april 2008 aangesteld in de functie van informatieambtenaar bij de dienst Verkeerspolitie, unit Driebergen.
1.2. Bij besluit van 17 september 2010 is appellant met ingang van 1 september 2010 ontheven uit de functie van informatieambtenaar en geplaatst in de functie van vakman informatieverwerking BPZ, bij het Dienstinformatieknooppunt (DIK) van de unit EXO van de dienst Verkeerspolitie te Driebergen. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van
2 maart 2011 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit is artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 64, voor zover hier van belang en zoals dat luidde ten tijde in geding, is de politieambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht een andere functie dan die waarin hij is aangesteld te aanvaarden, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 28 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2847) bestaat een overplaatsing zoals hier in geding uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking.
4.2.
Appellant heeft de ontheffing niet betwist. Tegen het opdragen van de functie van vakman informatieverwerking BPZ heeft hij aangevoerd dat hij ten onrechte niet eerst voorlopig is geplaatst in de functie van senior informatieverwerker (schaal 8) om vervolgens, na gebleken geschiktheid, vast in bedoelde functie te worden geplaatst. Volgens appellant is dit hem door leidinggevende M toegezegd in een gesprek op 22 juni 2009. Dat die toezegging is gedaan blijkt volgens hem ook uit de mail van M van 11 december 2009, de toelichting van M tijdens de hoorzitting in bezwaar en een schriftelijke verklaring van M van 17 januari 2014.
4.3.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen, indien het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.4.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat met appellant is gesproken over een beoordelingstraject van een half jaar voor de functie van senior informatieverwerker. De Raad concludeert echter, evenals de rechtbank, dat niet is gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat appellant voorlopig op die functie zou worden geplaatst. Bovendien, en zo heeft appellant ook ter zitting erkend, was M niet bevoegd hem een dergelijke toezegging te doen. Dat wel de indruk kan zijn gewekt dat M die bevoegdheid had, aangezien hij ten tijde van het gesprek op 22 juni 2009 verantwoordelijk was voor de inrichting, werving en selectie van het DIK, is onvoldoende om een beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) O.P.L. Hovens

HD