ECLI:NL:CRVB:2014:840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
13-425 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUBO-uitkering wegens gebrek aan blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkering burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was gericht op het verkrijgen van verschillende voorzieningen, waaronder een periodieke uitkering. Op 18 september 2012 heeft de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, maar de aanvraag werd afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit door dit geweld werd vastgesteld. De medische gegevens toonden aan dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante niet aan het oorlogsgeweld konden worden toegeschreven.

Het beroep van appellante tegen het besluit van verweerder werd behandeld op 30 januari 2014, waarbij appellante niet aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de medische adviezen van geneeskundig adviseurs G.L.G. Kho en A.M. Ohlenschlager. Beide adviseurs concludeerden dat de klachten van appellante niet het gevolg waren van de internering tijdens de Bersiap-periode, maar door andere oorzaken waren ontstaan.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. Er waren geen aanwijzingen om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder. De Raad benadrukte dat de beoordeling van gezondheidsklachten individueel moet plaatsvinden en dat vergelijkingen met lotgenoten niet relevant zijn. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en handhaafde het besluit van verweerder, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/425 WUBO
Datum uitspraak: 13 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te ’[woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft[naam] beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 december 2012, kenmerk BZ01540896 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkering burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Daar is appellante niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is geboren in 1938 in het toenmalige Nederlands-Indië. In januari 2012 heeft zij een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor verschillende voorzieningen, de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo en een periodieke uitkering. Bij besluit van 18 september 2012 heeft verweerder erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld (te weten internering tijdens de Bersiap-periode in kamp Barongan te Djokjakarta). De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat bij appellante geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Uit de daaraan ten grondslag liggende medische gegevens komt naar voren dat de psychische klachten en de lichamelijke klachten (knieklachten, loopproblemen, eeltvoeten en hoge bloeddruk) niet worden toegeschreven aan dit oorlogsgeweld. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wubo moet worden beoordeeld of verweerder op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat bij appellante geen sprake is van met de internering samenhangend tot blijvende invaliditeit leidend letsel.
2.2.
Verweerder heeft zijn standpunt in eerste instantie gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts, uitgebrachte advies, dat tot stand is gekomen na een door deze arts bij appellante verricht medisch onderzoek. Bij zijn advisering heeft Kho ook de van de huisarts ontvangen informatie en informatie uit de zogenoemde behandelende sector betrokken. In het advies geeft Kho aan dat bij appellante de diagnose schizofrenie, depressie en cognitieve stoornis NAO is gesteld. Schizofrenie is een constitutionele aandoening. De depressie en cognitieve stoornis zijn onderdeel van de huidige psychische decompensatie. Het aanvaarde oorlogsgeweld speelt geen rol in de huidige psychopathologie, aldus Kho. Ook de lichamelijke klachten zijn volgens Kho niet toe te schrijven aan de internering, maar zijn door andere oorzaken ontstaan. In de bezwaarfase heeft de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts, een medisch advies uitgebracht. Zij ziet na heroverweging van de gegevens geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Aan de essentiële voorwaarde dat het oorlogsgeweld (de internering tijdens de Bersiap-periode) de oorzaak is geweest van het ontstaan van de psychoproblematiek en/of de lichamelijk klachten wordt, zoals uit de medische adviezen blijkt, niet voldaan. Uit de adviezen kan niet anders worden opgemaakt dan dat de bij appellante aanwezige klachten aan andere oorzaken moeten worden toegeschreven.
2.4.
De Raad heeft begrip voor de onvrede die bij appellante leeft, nu haar tweelingzus onder identieke omstandigheden wel in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Wubo. De vraag of appellante gezondheidsklachten heeft die aan het oorlogsgeweld kunnen worden toegeschreven moet evenwel worden beantwoord aan de hand van een individuele beoordeling. Aangezien elk individu de meegemaakte oorlogservaringen op zijn of haar eigen wijze verwerkt, kan bij een medische beoordeling een vergelijking met lotgenoten niet aan de orde kan zijn.
2.5.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P. Uijdewillegen

HD