ECLI:NL:CRVB:2014:840
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van WUBO-uitkering wegens gebrek aan blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkering burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was gericht op het verkrijgen van verschillende voorzieningen, waaronder een periodieke uitkering. Op 18 september 2012 heeft de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, maar de aanvraag werd afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit door dit geweld werd vastgesteld. De medische gegevens toonden aan dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante niet aan het oorlogsgeweld konden worden toegeschreven.
Het beroep van appellante tegen het besluit van verweerder werd behandeld op 30 januari 2014, waarbij appellante niet aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de medische adviezen van geneeskundig adviseurs G.L.G. Kho en A.M. Ohlenschlager. Beide adviseurs concludeerden dat de klachten van appellante niet het gevolg waren van de internering tijdens de Bersiap-periode, maar door andere oorzaken waren ontstaan.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. Er waren geen aanwijzingen om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder. De Raad benadrukte dat de beoordeling van gezondheidsklachten individueel moet plaatsvinden en dat vergelijkingen met lotgenoten niet relevant zijn. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en handhaafde het besluit van verweerder, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.