ECLI:NL:CRVB:2014:837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
13-2727 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud van een hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef de aanvraag van betrokkene, een hulpofficier van justitie, om functieonderhoud ten onrechte had afgewezen. Betrokkene had werkzaamheden verricht die wezenlijk afweken van zijn functie als tactisch rechercheur B, met name in zijn rol als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de korpschef niet kan volhouden dat er geen wezenlijke afwijking is, aangezien betrokkene in die hoedanigheid feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die afwijken van zijn functiebeschrijving. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de korpschef ongegrond. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 974,-. De uitspraak is gedaan op 13 maart 2014.

Uitspraak

13/2727 AW, 13/5035 AW
Datum uitspraak: 13 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 april 2013, 12/2522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 17 juli 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Meijering.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals bijvoorbeeld outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Betrokkene was aangesteld in de functie van tactisch rechercheur B. Deze functie is gewaardeerd op salarisschaal 8.
1.3. Op 14 maart 2011 heeft de korpschef betrokkenes uitgangspositie in het kader van het LFNP bepaald op: Tactisch Rechercheur B. Betrokkene heeft naar aanleiding hiervan een aanvraag om functieonderhoud ingediend. Bij besluit van 20 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juni 2012 (bestreden besluit), heeft de korpschef dit verzoek afgewezen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
2.2. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat betrokkenes werkzaamheden als tactisch coördinator binnen het team Technische Recherche met betrekking tot zaakscoördinatie van onderzoeken op het terrein van de zware criminaliteit de functie van tactisch rechercheur B ontstijgen. De werkzaamheden die betrokkene als mentor verricht gaan voormelde functie evenmin te boven. De korpschef heeft erkend dat de werkzaamheden die betrokkene als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden heeft verricht niet onder zijn functie vallen. Volgens de korpschef hoeft dit geen aanleiding te vormen voor functieonderhoud, omdat betrokkene slechts 5 tot 10 % van de diensttijd met deze werkzaamheden is belast, wat onvoldoende is om aan te nemen dat zijn werkzaamheden wezenlijk afwijken van de hem opgedragen functie. Bij de laatste wijziging van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), Stb. 2012, 30, welke wijziging terugwerkt tot 31 december 2009, is uit de tekst van deze bepaling verwijderd dat om functieonderhoud kan worden verzocht indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden tenminste een jaar wezenlijk afwijken van de functie. In de huidige tekst van genoemde bepaling is bepaald dat om functieonderhoud kan worden verzocht indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden tenminste één jaar afwijken van een hem in de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode) opgedragen functie. Gelet op het vervallen van het woord ‘wezenlijk’ in de tekst van deze bepaling moet het er voor worden gehouden dat de regelgever met deze wetswijziging bewust de mogelijkheid heeft willen creëren om ook in geval van een relatief geringe afwijking van de opgedragen functie functieonderhoud mogelijk te maken. Het bestreden besluit is, voor zover het verwijst naar het niet substantiële karakter van de afwijking van de opgedragen functie, dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 6, negende lid, van het Bbp. Nu de werkzaamheden die betrokkene als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden verricht feitelijk aan hem zijn opgedragen en deze tenminste één jaar afwijken van de hem in de referteperiode opgedragen functie, was de korpschef gehouden om betrokkenes werkzaamheden en functie met elkaar in overeenstemming te brengen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep primair bestreden dat de regelgever met de hiervoor genoemde wijziging bewust de mogelijkheid heeft willen creëren om ook in geval van een relatief geringe afwijking van de opgedragen functie functieonderhoud mogelijk te maken. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte voorbij heeft gezien aan de artikelen 2 en 4 van de - op artikel 6, negende lid, van het Bbp steunende - Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp), Stcrt. 2012, nr. 3097. Volgens de korpschef blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit van 31 januari 2012, houdende wijziging van (onder andere) het Bbp in verband met de invoering van het LFNP (Stb. 2012, 30), dat wel degelijk sprake moet zijn van een wezenlijke afwijking. Gelet op deze toelichting en op de Trfp moet worden geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat de regelgever heeft beoogd om af te zien van de eis dat sprake is van een wezenlijke afwijking van de opgedragen werkzaamheden ten opzichte van de voor de ambtenaar vastgestelde functie. Appellant houdt daarnaast staande dat de inzet van betrokkene als hulpofficier van justitie niet kan worden gezien als een wezenlijke afwijking van zijn functie. Betrokkene heeft niet bestreden dat zijn inzet als hulpofficier van justitie niet meer dan 5 tot 10 % van zijn diensttijd vergde, terwijl het daarnaast niet ging om een inzet als hulpofficier van justitie in de volle breedte, in die zin dat de volledige uitoefening van die taak nooit aan betrokkene is opgedragen. Betrokkene is opgedragen om alleen bij evenementen en voetbalwedstrijden strafvorderlijke bevoegdheden uit te oefenen bij aangehouden verdachten. Er is geen sprake van een wezenlijke afwijking van de functie van betrokkene, enerzijds vanwege de beperkte tijd die gemoeid is met deze taak en anderzijds omdat betrokkene deze taak beperkt, zonder operationele verantwoordelijkheid en met meer mogelijkheden om terug te vallen op leidinggevenden, uitoefent. De taak ligt in het verlengde van de voor betrokkene geldende functiebeschrijving, te weten het toepassen van opsporingsbevoegdheden en het als ervaren rechercheur coördineren en adviseren van minder ervaren rechercheurs of medewerkers BPZ op het gebied van opsporing en toepassing van bevoegdheden.
3.2. Betrokkene heeft zich gemotiveerd tegen het nadere besluit gekeerd. De Raad zal dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede in de beoordeling betrekken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
4.1.1. Artikel 6, negende lid, van het Bbp, zoals dat ten tijde in geding voor betrokkene gold, luidt als volgt:
“De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.”
4.1.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de - op artikel 6, negende lid, van het Bbp gebaseerde - Trfp maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.1.3. Op grond van 4, aanhef en onder c, van de Trfp wijst het bevoegd gezag de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Trfp niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.2.
De onder 4.1.2 en 4.1.3 geciteerde bepalingen, bezien in samenhang met de onder 3.1 genoemde nota van toelichting, stellen buiten twijfel dat de regelgever niet heeft beoogd om de eis los te laten dat sprake is van een wezenlijke afwijking van de opgedragen werkzaamheden ten opzichte van de voor de ambtenaar geldende functie. Dit strookt ook met de vaste rechtspraak van de Raad (21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588). De primaire beroepsgrond treft dus doel. Dit leidt echter, gelet op wat hierna wordt overwogen, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Betrokkene heeft geen zelfstandig hoger beroep ingesteld tegen de, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven, overwegingen van de rechtbank over zijn werkzaamheden als tactisch coördinator en als mentor. Ook in het verweerschrift heeft betrokkene daarover niets naar voren gebracht. Gelet hierop staat in hoger beroep nog slechts ter beantwoording de vraag of de werkzaamheden van betrokkene als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden nopen tot functieonderhoud.
4.4.
De Raad kan appellant niet volgen in het standpunt dat wat betreft de werkzaamheden van betrokkene als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden geen sprake is van een wezenlijke afwijking van zijn functie. Betrokkene heeft aannemelijk gemaakt dat hij in die hoedanigheid, feitelijk opgedragen, werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving. Blijkens het verhandelde ter zitting droeg betrokkene als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden op wedstrijddagen de volledige operationele verantwoordelijkheid voor de afhandeling van aan voetbalevenementen gerelateerde strafbare feiten. De in dat kader te nemen beslissingen werden door betrokkene zelfstandig genomen. Niet staande kan worden gehouden dat de werkzaamheden als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden kunnen worden geschaard onder de voor betrokkene geldende functiebeschrijving. Dat betrokkene niet meer dan 5 tot 10 % van zijn diensttijd bezig was met deze werkzaamheden rechtvaardigt niet de conclusie dat geen sprake is van een wezenlijke afwijking van zijn functie.
4.5.
De Raad komt op grond van wat onder 4.1.1 tot en met 4.4 is overwogen tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd, zij het, gelet op wat onder 4.1.1 tot en met 4.4 is overwogen, met verbetering van gronden.
Het nadere besluit
4.6.
Bij het besluit van 17 juli 2013 heeft de korpschef het besluit van 20 oktober 2011 herroepen, het verzoek om functieonderhoud op het punt van de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden gehonoreerd en deze werkzaamheden aan de voor betrokkene geldende functie toegevoegd. Daartoe heeft de korpschef de persoonlijke functie “72229 tactisch rechercheur B ([betrokkene])” in het leven geroepen. In de daarover opgestelde functiebeschrijving is onder overige taken opgenomen: “verrichten van de taak van hulpofficier van justitie voetbalzaken”. Daarmee is de door betrokkene genoemde inzet als hulpofficier van justitie bij voetbalwedstrijden adequaat weergegeven. De Raad kan niet inzien dat met de hiervoor weergegeven omschrijving iets wordt afgedaan aan de door betrokkene geschetste volledige operationele verantwoordelijkheid op wedstrijddagen voor de afhandeling van aan voetbalevenementen gerelateerde strafbare feiten. Wat betrokkene voor het overige heeft aangevoerd heeft betrekking op de waardering van de nieuw opgestelde functie en gaat de grenzen van het besluit van 17 juli 2013 te buiten. Dit valt daarmee buiten de omvang van dit geding en kan dus niet aan de orde komen.
4.7.
Uit wat onder 4.5 is overwogen volgt dat er geen grond bestaat het besluit van 17 juli 2013 onjuist te achten. Het beroep tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.
Slotoverwegingen
5.
Aanleiding bestaat om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 juli 2013 ongegrond;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD