ECLI:NL:CRVB:2014:792

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
12-4559 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de woonkostentoeslag in het kader van bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht met betrekking tot de hoogte van de woonkostentoeslag die appellant ontvangt in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, eigenaar van een woning in Utrecht, heeft vanaf 1 juli 2003 periodieke bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ontvangen. De aanvraag voor woonkostentoeslag voor de periode van juni 2010 tot en met juni 2011 werd door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht afgewezen, omdat de woonlasten van appellant niet hoger waren dan de voor hem geldende normhuur. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college een onjuiste uitleg geeft van de regelgeving omtrent de woonkostentoeslag. Hij stelt dat de belastingaanslag over 2009 niet correct is meegenomen in de berekening van de woonkostentoeslag, waardoor de door hem betaalde hypotheekrente te laag is meegerekend. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en het beleidskader van het college. De Raad concludeert dat het college bevoegd is om bij de beoordeling van de woonkostentoeslag rekening te houden met zowel de betaalde hypotheekrente als de belastingteruggave.

De Raad bevestigt dat de berekening van de woonkostentoeslag door het college correct is uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de teruggave van de inkomstenbelasting. De herroeping van het eerdere besluit door het college, waarbij appellant een woonkostentoeslag van € 43,95 per maand is toegekend, wordt als juist beoordeeld. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

12/4559 WWB, 12/4560 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 juli 2012, 11/4153 en 12/583 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 28 januari 2014. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is eigenaar van de woning [adres] te [woonplaats]. Hij bewoont deze woning zelf. Op de woning rust een hypothecaire last. Vanaf 1 juli 2003 heeft appellant periodieke bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ontvangen voor de aan de woning verbonden eigenaarslasten, voor zover deze hoger zijn dan de voor appellant geldende normhuur.
Woonkostentoeslag periode juni 2010 tot en met juni 2011
1.2.
Bij brief van 13 juni 2010 heeft appellant bij het college woonkostentoeslag voor de periode vanaf 1 juli 2010 aangevraagd. Bij besluit van 31 augustus 2010, gehandhaafd bij besluit van 20 december 2010, heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat de woonlasten van appellant per maand niet hoger zijn dan de voor hem geldende basishuur. De rechtbank heeft het tegen het besluit van 20 december 2010 ingestelde beroep bij uitspraak van 3 mei 2011 ongegrond verklaard.
1.3.
Nadat appellant de aanslag inkomstenbelasting (IB) over 2009 had ontvangen, heeft hij het college bij brief van 30 juli 2011 opnieuw verzocht om toekenning van woonkostentoeslag vanaf 1 juli 2010. Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft het college, rekening houdend met de aanslag IB 2009, de aanvraag wederom afgewezen op de grond dat de woonlasten van appellant per maand niet hoger zijn dan de voor hem geldende basishuur.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2012 (bestreden besluit I) heeft het college het besluit van 27 oktober 2011 herroepen en aan appellant over de periode van 1 juli 2010 tot en met juni 2011een woonkostentoeslag van € 43,95 per maand toegekend.
Woonkostentoeslag vanaf juni 2011
1.5.
Bij brief van 26 juni 2011 heeft appellant bij het college woonkostentoeslag voor de periode vanaf 1 juli 2011 aangevraagd. Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het college appellant vanaf 1 juni 2011 woonkostentoeslag toegekend tot een bedrag van € 23,29 per maand. Bij de berekening van deze toeslag heeft het college rekening gehouden met een belastingteruggave IB over 2010 in verband met de aftrek wegens betaalde hypotheekrente. Bij beslissing op bezwaar van 14 november 2011 heeft het college het besluit van 11 augustus 2011gehandhaafd. Daarbij heeft het college de ingangsdatum van 1 juni 2011, waarmee werd afgeweken van de aanvraag, in stand gelaten.
2.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 mei 2011 (zie rechtsoverweging 1.2), overwogen dat het college bij de berekening van de woonkostentoeslag rekening mag houden met de belastingteruggave die appellant ontvangt in verband met de door hem betaalde hypotheekrente.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze ziet op bestreden besluit I. Hij heeft aangevoerd dat het college een onjuiste uitleg geeft van wat in het handboek Sociale Zaken is geregeld over de woonkostentoeslag. Met name stelt hij zich op het standpunt dat, door het in aanmerking nemen van de belastingaanslag over 2009 op de wijze als door het college bij de berekening van de woonkostentoeslag is gedaan, de door hem betaalde hypotheekrente tot een te laag bedrag is meegerekend. De woonkostentoeslag over de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2011 dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 73,87 per maand.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het hier van belang zijnde, door het college gehanteerde, beleidskader verwijst naar de meergenoemde uitspraak van de rechtbank van 3 mei 2011.
4.1.
Uit artikel 35 van de Wet werk en bijstand volgt dat het college slechts bevoegd is bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten van de betrokkene waarvoor deze niet de middelen heeft. In de uitspraak van 3 mei 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat met dat uitgangspunt in overeenstemming is dat het college bij de beoordeling van de vraag of de betrokkene in aanmerking komt voor woonkostentoeslag niet alleen rekening houdt met de door de betrokkene betaalde hypotheekrente, maar ook met de teruggave IB die de betrokkene ontvangt in verband met de betaalde hypotheekrente. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien daarover in dit geding anders te oordelen.
4.2.
De herroeping van het besluit van 27 oktober 2011 bij bestreden besluit I houdt verband met een in het eerstgenoemde besluit gemaakte rekenfout met betrekking tot de in aanmerking te nemen hypotheekrente. De door appellant over 2009 betaalde hypotheekrente bedroeg
€ 1.785,-. Uit de definitieve aanslag IB 2009 kan worden afgeleid, nu niet van andere aftrekposten blijkt, dat appellant in verband met de door hem betaalde hypotheekrente een teruggave IB heeft ontvangen van € 359,-. Aan feitelijk voor rekening van appellant blijvende kosten wegens hypotheekrente resteerde dus een bedrag van € 1.426,- (€ 1.785,- min € 359,-). Uit bestreden besluit I blijkt dat het college met dat bedrag rekening heeft gehouden. Nu de berekening van de woonkostentoeslag voor het overige niet is bestreden, is de conclusie dat het college de woonkostentoeslag over de periode 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2011 juist heeft vastgesteld op € 43,95 per maand.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
-BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.C. de Wit

HD