ECLI:NL:CRVB:2014:791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
12-5746 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-aanvulling wegens overschrijding vrij te laten vermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die sinds 1 juli 2007 een ouderdomspensioen en een AIO-aanvulling ontving, had zijn AIO-aanvulling zien intrekken door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat zijn vermogen de vrij te laten grens overschreed. De Svb had vastgesteld dat appellant twee auto’s op zijn naam geregistreerd had, waarvan de waarde de vermogensgrens overschreed. Appellant betwistte dat de Audi, die op zijn naam stond, van hem was en stelde dat deze toebehoorde aan zijn zoon. Hij voerde aan dat de registratie op zijn naam enkel was gedaan om de verzekeringspremie te verlagen.

Tijdens de zitting op 17 december 2013 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De Svb heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft vastgesteld dat de Audi vanaf 31 januari 2011 op naam van appellant stond geregistreerd en dat het kentekenbewijs de veronderstelling rechtvaardigt dat de auto tot zijn vermogen behoort. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat de Audi niet van hem was, aangezien hij geen concrete en verifieerbare gegevens kon overleggen die zijn stelling onderbouwden.

De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft besloten de AIO-aanvulling in te trekken, omdat appellant niet aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft voldaan. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.

Uitspraak

12/5746 WWB
Datum uitspraak: 11 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
21 september 2012, 12/471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Woensel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Woensel. Als tolk is verschenen M. Chbab. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal. Tevens is verschenen de door appellant meegebrachte getuige [getuige], zoon van appellant.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Sinds 1 juli 2007 ontvangt appellant een ouderdomspensioen en een toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Tevens ontvangt appellant naast zijn pensioen van de Svb een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van
artikel 47 a van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Na raadpleging van het register van de Dienst Wegverkeer (RDW) is de Svb in oktober 2011 gebleken dat op naam van appellant twee auto’s staan geregistreerd, te weten een [Mercedes](Mercedes) met kenteken[kentekennummer 1] en een [Audi] (Audi) met kenteken [kentekennummer 2]. De Mercedes staat sinds 13 september 2010 op naam van appellant geregistreerd en de Audi sinds 31 januari 2011. Op basis van onderzoek aan de hand van de koerslijsten van de ANWB en informatie van Marktplaats.nl is de waarde van de Mercedes vastgesteld op € 2.750,- en de waarde van de Audi op € 13.400,-.
1.3.
Bij besluit van 10 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 december 2011 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met ingang van
31 januari 2011 ingetrokken en de over de periode van januari 2011 tot en met oktober 2011 de ten onrechte uitbetaalde AIO-aanvulling ter hoogte van € 607,93 van appellant teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij sinds 31 januari 2011 twee auto’s op zijn naam heeft staan, waarvoor de waarde de voor appellant geldende vermogensgrens ter hoogte van € 11.110,- overschrijdt, zodat appellant geen recht heeft op AIO-aanvulling.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant is er geen sprake van overschrijding van de vermogensgrens omdat de op zijn naam geregistreerde Audi niet van hem is maar van zijn zoon. De verzekeringspremie was voor appellant aanzienlijk lager dan voor zijn zoon. Daarom is de Audi op naam van appellant geregistreerd. Volgens appellant heeft hij aan de hand van de overgelegde bankafschriften van zijn zoon aangetoond dat de op zijn naam geregistreerde Audi niet van appellant, maar van zijn zoon was. Daarnaast is de Audi inmiddels weer op naam van zijn zoon geregistreerd, hetgeen vóór 31 januari 2011 eveneens het geval was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling,
4.1.
De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 31 januari 2011 tot en met
10 november 2011.
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de Audi gedurende de periode in geding tot het vermogen van appellant moet worden gerekend.
4.3.
Vaststaat dat de Audi vanaf 31 januari 2011 in het kentekenregister van de RDW stond geregistreerd op naam van appellant. Het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.4.
Appellant is er niet in geslaagd aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat de Audi niet aan hem, maar aan zijn zoon toebehoorde. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften van zijn zoon kan dit niet worden afgeleid. Desgevraagd heeft appellant ook geen (betalings)bewijzen kunnen overleggen waaruit blijkt wie de Audi heeft gekocht en de aankoop heeft gefinancierd, door wie de motorrijtuigen belasting en onderhoudsbeurten zijn betaald en wie bij de verzekeringsmaatschappij stond geregistreerd als regelmatige bestuurder van de Audi. Gelet hierop heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant met ingang van 31 januari 2011 geen recht op de
AIO-aanvulling had, omdat zijn vermogen het voor hem vrij te laten vermogen overschreed.
4.5.
Gelet op wat is overwogen onder 4.3 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.C. de Wit

HD