ECLI:NL:CRVB:2014:79
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing uitkering op grond van de Wet Wajong na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1986, op 29 september 2010 een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij werk en inkomen op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 20 januari 2011 vastgesteld dat appellante in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, waardoor zij geen recht heeft op een uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, ondanks het bezwaar van appellante. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard op 20 december 2012.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat de verzekeringsartsen niet over voldoende informatie beschikten om een goed oordeel te vellen over haar arbeidsongeschiktheid ten tijde van haar zeventiende levensjaar. Appellante stelde dat zij door haar beperkingen arbeidsongeschikt was, ondanks dat zij enige tijd in de thuiszorg had gewerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig en volledig was. Er was geen bewijs dat appellante gedurende haar werk in de thuiszorg slechts een gering aantal uren per dag had kunnen werken vanwege ziekte of gebrek.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante op zeventienjarige leeftijd praktijkonderwijs heeft gevolgd en dat er geen bewijs is dat zij na haar opleiding niet in staat was om een VMBO-opleiding of andere opleiding te volgen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.