In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich op 13 april 2007 arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder vastgesteld dat appellant per 10 april 2009 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank benoemde een deskundige, D.H.J. Boeykens, die op 15 december 2010 een rapport uitbracht. Deze deskundige was van mening dat appellant aanvullend beperkt was, maar dat hij op 10 april 2009 geschikt was voor de aan hem geduide functies. De Raad heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct was en dat er meer beperkingen moesten worden erkend.
De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom appellant als 'licht beperkt' werd ingeschat en dat appellant niet met objectieve medische stukken had aangetoond dat zijn situatie niet juist was ingeschat. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van 13 januari 2010, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Het beroep tegen het besluit van 11 januari 2013 werd ongegrond verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2.185,-- werden begroot, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden.