In deze zaak heeft verzoekster schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure die zij had tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de Staat der Nederlanden, minister van Veiligheid en Justitie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. De verzoekster had eerder een hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarbij de Raad op 15 februari 2013 had geoordeeld over de periodes waarin verzoekster verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet. De Raad constateerde dat er van 4 juli 2008 tot 15 februari 2013 meer dan vier jaar en zeven maanden waren verstreken, wat de redelijke termijn overschreed. De Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van het bezwaar door de Svb, de rechtbank en de Raad zelf te lang heeft geduurd. Verzoekster heeft aangegeven dat deze overschrijding haar veel spanning en frustratie heeft bezorgd. De Svb heeft tijdens de zitting zijn standpunt gewijzigd en erkend dat er een overschrijding van de redelijke termijn was. De Raad heeft uiteindelijk besloten dat de totale overschrijding van de redelijke termijn ruim zeven maanden bedraagt. De schadevergoeding is vastgesteld op € 1.000,-, waarbij de Staat € 750,- en de Svb € 250,- aan verzoekster moeten betalen. Daarnaast zijn de proceskosten van verzoekster toegewezen aan de Staat en de Svb. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.