ECLI:NL:CRVB:2014:773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
13-1407 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tweevoudige kinderbijslag voor een kind dat in Marokko verblijft

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om tweevoudige kinderbijslag toe te kennen aan appellante voor haar kind, dat in Marokko verbleef. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beslissing van de Svb bekrachtigd, waarin werd gesteld dat het kind niet uitwonend was in verband met het volgen van onderwijs. Appellante, die in Nederland woont met haar echtgenoot, heeft tot het tweede kwartaal van 2010 enkelvoudige kinderbijslag ontvangen voor haar kind, dat in 1997 geboren is en vanaf 1999 regelmatig in Marokko verbleef.

In juni 2010 heeft appellante verzocht om tweevoudige kinderbijslag, met de stelling dat haar kind om studieredenen uitwonend was. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar eerdere beslissingen waarin was vastgesteld dat het kind niet uitwonend was vanwege studie. Na een onderzoek in Marokko, waaruit bleek dat het kind al op jonge leeftijd bij haar grootouders verbleef, heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische situatie, waaronder zware hyperventilatie, haar belemmerde in de zorg voor haar kind, en dat de verhuizing naar Marokko was gericht op het bieden van een betere toekomst voor het kind. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen causaal verband is aangetoond tussen het uitwonend zijn van het kind en het volgen van onderwijs. De Raad concludeerde dat de redenen voor het uitwonend zijn voornamelijk gelegen waren in de persoonlijke omstandigheden van appellante en niet in het onderwijs.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1407 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 februari 2013, 12/2149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Namens appellante zijn daarbij verschenen mr. F. Ergec, advocaat en kantoorgenoot van mr. Klaver, en [T.], de echtgenoot van appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante woont met haar echtgenoot in Nederland. Zij is de moeder van het kind [naam kind], geboren [in] 1997. [naam kind] heeft vanaf 1999 regelmatig in Marokko verbleven bij haar grootouders en is per 3 december 2001 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) in verband met vertrek naar Marokko. Appellante heeft tot het tweede kwartaal van 2010 enkelvoudige kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen voor [naam kind].
1.2. In juni 2010 is namens appellante, tijdens een loketbezoek, verzocht om tweevoudige kinderbijslag voor [naam kind], omdat zij om studieredenen uitwonend zou zijn.
1.3. Bij besluit van 30 juni 2010 heeft de Svb geweigerd tweevoudige kinderbijslag toe te kennen aan appellante voor [naam kind]. Daarbij is verwezen naar een beslissing op bezwaar uit 2002 waarbij is overwogen dat [naam kind] niet uitwonend is vanwege studie.
1.4. Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van
30 juni 2010 heeft de Svb een buitendienst onderzoek laten verrichten in Marokko. Uit het verslag van het door twee medewerkers van Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat verrichte onderzoek blijkt onder meer dat de oma van [naam kind] heeft verklaard dat [naam kind] sinds zij twee jaar is bij haar woont.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 18 april 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Namens appellante is in hoger beroep kort samengevat aangevoerd dat zij last heeft van zware hyperventilatie aanvallen en dat zij daardoor niet in staat was om te zorgen voor [naam kind]. In de gegeven omstandigheden zou [naam kind] enkel in Marokko op een constructieve manier onderwijs kunnen volgen. De primaire reden voor de verhuizing van [naam kind] is volgens appellante dan ook onlosmakelijk verbonden met de wens om [naam kind] een betere toekomst te bieden. In ieder geval is een wezenlijk deel van de redenen voor het uitwonend worden gelegen in het volgen van onderwijs.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante over het tweede kwartaal van 2010 geen recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor [naam kind], omdat dit kind toen niet uitwonend was in verband met het volgen van onderwijs.
4.2.
Ingevolge artikel 7, derde lid, sub a, van de AKW, heeft de verzekerde recht op tweevoudige kinderbijslag als een kind jonger is dan 16 jaar en door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde behoort en noch tot het huishouden van een ander. Blijkens vaste rechtspraak dient er sprake te zijn van een causaal verband tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn. Zoals is overwogen in de uitspraak van 9 december 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU8086) is hiervan sprake indien een wezenlijk deel van de redenen voor het uitwonend worden gelegen is in het volgen van onderwijs.
4.3.
Allereerst moet vastgesteld worden dat de Svb kennelijk al in 2002 heeft beslist dat geen sprake is van het uitwonend zijn van [naam kind] in verband met het volgen van onderwijs. Appellante heeft toen kennelijk berust in de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de weigering van tweevoudige kinderbijslag. Vervolgens heeft appellante gedurende vele jaren berust in de toekenning van enkelvoudige kinderbijslag voor [naam kind]. Uit de thans beschikbare informatie over het uitwonend worden van [naam kind] blijkt dat onduidelijkheid bestaat over het tijdstip waarop zij naar Marokko is vertrokken. De oma van [naam kind] heeft tijdens het onderzoek door medewerkers van de Attaché verklaard dat [naam kind] twee jaar was toen zij voor haar is gaan zorgen. De echtgenoot van appellante heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat [naam kind] vanaf 1999 al regelmatig in Marokko was en dat zij in december 2001 definitief is verhuisd. Tevens heeft de echtgenoot van appellante verklaard dat de ziekte van appellante de belangrijkste reden is geweest voor de verhuizing van [naam kind] naar Marokko. Appellante kon de opvoeding van [naam kind] niet aan en zou gewoon voor haar gezorgd hebben als zij niet ziek was geweest.
4.4.
Gelet op deze gegevens, in onderling verband bezien, moet geconcludeerd worden dat niet gezegd kan worden dat een wezenlijk deel van de redenen voor het uitwonend worden van [naam kind] is gelegen in het volgen van onderwijs in Marokko. De zeer jonge leeftijd waarop zij al regelmatig in Marokko verbleef bij haar oma wijst daar niet op en ook de medische situatie van appellante wijst veeleer op geheel andere redenen voor het uitwonend worden. Er kan derhalve niet geconcludeerd worden tot een causaal verband tussen het uitwonend worden en het volgen van onderwijs. Dit laat onverlet dat appellante en haar echtgenoot ongetwijfeld beoogd zullen hebben een betere toekomst voor [naam kind] mogelijk te maken. Ten slotte is niet gebleken van objectiveerbare aanwijzingen dat de redenen voor het uitwonend worden sinds het vertrek van [naam kind] uit Nederland wijziging hebben ondergaan.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
JvC