ECLI:NL:CRVB:2014:77

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
12-5831 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA; voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 12 oktober 2012 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 11 maart 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 30 maart 2011 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv, die de belastbaarheid van appellante hadden vastgesteld op basis van objectieve medische informatie.

Appellante, die sinds 1 april 2009 uitgevallen was voor haar werkzaamheden als managementassistente, voerde in hoger beroep aan dat haar klachten niet juist waren gewaardeerd en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de door appellante ingebrachte stukken onvoldoende aanknopingspunten boden voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante correct hadden beoordeeld, rekening houdend met haar medische geschiedenis en de somatoforme stoornis.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2014.

Uitspraak

12/5831 WIA
Datum uitspraak: 17 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
12 oktober 2012, 11/1525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.M.A. Mertens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 september 2013 heeft mr. Mertens de Raad bericht dat zij niet langer optreedt als gemachtigde van appellante.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 1 april 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als managementassistente vanwege langer bestaande diffuse locomotore klachten en vermoeidheid.
1.2. Bij besluit van 11 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 maart 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met ingang van 30 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 23 augustus 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft benadrukt dat het bij het vaststellen van beperkingen in het kader van een WIA-beoordeling dient te gaan om beperkingen die objectiveerbaar zijn. Ten aanzien van hetgeen appellante over haar gezondheidstoestand naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank overwogen dat dit niet steunt op verifieerbare medische informatie uit de behandelend sector maar kennelijk is gebaseerd op de subjectieve ervaringen van appellante zelf. Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de bezwaararbeidsdeskundige in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies, ook ten aanzien van de door appellante in haar beroepschrift aangehaalde belastende aspecten, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. De rechtbank onderschrijft de beschouwingen van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 18 juni 2012. Nu het verlies aan verdiencapaciteit op grond van de schatting in beroep 31,58% bedraagt, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat voor appellante per datum in geding geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
3.
In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar de door haar bij schrijven van
31 oktober 2013 ingezonden stukken herhaald dat haar klachten niet juist zijn gewaardeerd en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. In ogenschouw wordt genomen dat de verzekeringsartsen mede op basis van informatie uit de behandelend sector de beperkingen van appellante voor arbeid hebben vastgesteld. Daarbij is in ruime mate rekening gehouden met de vastgestelde somatoforme stoornis.
4.2.
De door appellante in hoger beroep ingebrachte stukken geven onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Een aantal medische verklaringen, zoals het (neuro)psychologisch rapport van gezondheidspsycholoog dr. D. In de Braek van
10 augustus 2010, bevindt zich reeds in het dossier en is meegewogen en beoordeeld door de bezwaarverzekeringsarts. Ten aanzien van de niet eerder ingebrachte medische verklaringen die zien op gewrichtsklachten, hypermobiliteit van de gewrichten, darmklachten, pigmentvlekken en een prolactinoom, wordt overwogen dat de daarin beschreven medische problematiek uit andere medische stukken reeds bekend was bij de verzekeringsartsen en door hen is beoordeeld. In de ingezonden rapporten van Orbis Geestelijke gezondheidszorg zouden aanwijzingen gevonden kunnen worden voor beperkingen bij appellante uit een psychisch onderliggend lijden, echter uit de probleemanalyse van verzekeringsarts M.D.E.H. Spuijbroek van 11 juli 2012 volgt dat hiervan eerst ruim na de datum in geding sprake is.
4.3.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is gesteld op minder dan 35%, niet passend zijn voor appellante.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6.
Het verzoek van appellante om vergoeding van de door haar geleden en nog te lijden schade zal de Raad afwijzen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2014.
(getekend) M.C. Brunning
(getekend) I.J. Penning
sg