ECLI:NL:CRVB:2014:767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
12-3695 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de medische grondslag van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die in 1998 arbeidsongeschikt raakte door cervicobrachialgieklachten. Na een operatie aan een hernia van de nek ontving zij een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Betrokkene heeft zich in Turkije gevestigd en onderging in 2009 een medisch onderzoek door de Turkse neuroloog dr. A. Agir, die een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opstelde. In 2010 heeft de Nederlandse verzekeringsarts D.L. Bouwman de bevindingen van Agir grotendeels overgenomen, maar concludeerde dat betrokkene met diverse functies nog een inkomen kan verwerven, wat leidde tot een herziening van haar uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.

Betrokkene ging in bezwaar tegen deze herziening, maar de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek voerde een nieuw medisch onderzoek uit en stelde een aangepaste FML op. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende was onderbouwd, wat leidde tot vernietiging van het besluit en de verplichting voor appellant om een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig en uitgebreid onderzoek had gedaan en dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. De Raad volgde het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en concludeerde dat betrokkene niet gebonden was aan de FML van de Turkse neuroloog. Het beroep op artikel 6 EVRM werd afgewezen, omdat betrokkene voldoende gelegenheid had om haar standpunt te onderbouwen. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/3695 WAO
Datum uitspraak: 28 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juni 2012, 11/1353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te Turkije (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.A. van der Made, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft naar aanleiding van het verweerschrift een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2014. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs. Voor betrokkene is verschenen mr. Van der Made.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is in 1998 wegens cervicobrachialgieklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als buschauffeur. In datzelfde jaar heeft zij een operatie ondergaan aan een hernia van de nek. Per einde wachttijd is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Betrokkene heeft zich blijvend in Turkije gevestigd. In het kader van een herbeoordeling is betrokkene op 4 augustus 2009 medisch onderzocht in de Polikliniek Kecioren te Ankara door coördinerend arts en neuroloog dr. A. Agir. Op grond van zijn onderzoeksbevindingen en mede gelet op de uitkomsten van in Turkije uitgevoerd MRI-onderzoek van de cervicale en lumbale wervelkolom, heeft Agir een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
1.3. Verzekeringsarts D.L. Bouwman heeft gerapporteerd op 25 januari 2010. Deze arts heeft de bevindingen van Agir grotendeels overgenomen, geconcludeerd dat de medische toestand van betrokkene, die wordt beschreven als nek- en rugklachten op basis van cervicale en lumbale discopathie, al jarenlang min of meer stabiel is gebleven en dat de destijds opgestelde FML van 29 december 2003 in grote lijnen nog steeds van kracht is. Verzekeringsarts Bouwman heeft op 10 maart 2010 een eigen FML opgesteld. Met inachtneming van die FML is arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij is vastgesteld dat betrokkene met diverse functies nog een zodanig inkomen kan verwerven dat ten opzichte van haar maatgevende inkomen sprake is van een loonverlies van circa 43%.
1.4. Bij besluit van 10 mei 2010 is vervolgens de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 17 juli 2010 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
1.5. Betrokkene heeft in bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2010 onder meer aangevoerd dat de verzekeringsarts weliswaar de bevindingen van de Turkse neuroloog Agir heeft overgenomen, maar ten onrechte niet ook alle door deze arts van toepassing geachte beperkingen heeft overgenomen.
1.6. Bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek achtte nader expertiseonderzoek aangewezen. In het kader daarvan is betrokkene naar Nederland overgekomen, waar zij achtereenvolgens is onderzocht door orthopedisch chirurg dr. C.M.T. Plasmans, psychiater W.M.J. Hassing en neuroloog J.J.M. Kruisdijk. Bezwaarverzekeringsarts Koek heeft betrokkene ook nog zelf medisch onderzocht en heeft op grond van het geheel van de omtrent betrokkene beschikbare medische gegevens, waarvan in het bijzonder de eigen onderzoeksbevindingen en de bevindingen en conclusies van Plasmans, Hassing en Kruisdijk, in een uitvoerige beschouwing uiteengezet welke beperkingen voor betrokkene van toepassing zijn te achten in verband met haar nek-, rug- en psychische klachten. Daarbij heeft zij ook te kennen gegeven dat en waarom voor betrokkene geen beperking van de werktijden is geïndiceerd. Koek heeft de door verzekeringsarts Bouwmans opgestelde FML op onderdelen aangescherpt en op andere onderdelen afgezwakt en heeft de door haar aldus van toepassing geachte beperkingen vastgelegd in een FML van 6 januari 2011.
1.7. Bezwaararbeidsdeskundige L. Lind heeft op grond van de FML van 6 januari 2011 nadere functies geselecteerd en vastgesteld dat betrokkene, gegeven de mediane loonwaarde van die functies, een verlies aan verdienvermogen lijdt van ruim 55%, overeenkomend met indeling in de klasse 55 tot 65%.
1.8. Bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit) heeft appellant, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2010 gegrond verklaard, beslist dat betrokkene op en na 17 juli 2010 ongewijzigd blijft ingedeeld in de klasse 80 tot 100%, en de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 23 april 2011 herzien naar de klasse 55 tot 65%.
2.1. Betrokkene heeft in beroep in grote lijnen dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar.
2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit in de eerste plaats overwogen dat, gelet op de expertise van psychiater Hassing, de bezwaarverzekeringsarts kan worden gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding bestaat om beperkingen op het psychische vlak aan te nemen.
2.3. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat bij de geraadpleegde deskundigen geen twijfel bestaat over de diagnose status na HNP en artrosis cervicaal.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts met de door haar opgestelde FML van 6 januari 2011 zonder nadere motivering op een aantal met name genoemde belastbaarheidsaspecten is afgeweken van de belastbaarheid als weergegeven in de door de Turkse neuroloog Agir opgestelde FML van 4 augustus 2009. De
bezwaarverzekeringsarts heeft hierover, aldus de rechtbank, in haar rapport van 21 juli 2012 weliswaar gesteld dat dit kan worden onderbouwd met de bevindingen bij eigen lichamelijk onderzoek en de bevindingen van de drie specialisten in Nederland, maar de rechtbank heeft tevens vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts die onderbouwing niet heeft gegeven. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank temeer, nu ook uit de rapporten van de drie Nederlandse deskundigen niet blijkt dat ze de beperkingen als opgenomen in de Turkse FML van 4 augustus 2009 op de bedoelde belastbaarheidsonderdelen te vergaand vinden, terwijl de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML van 6 januari 2011 niet aan de Nederlandse deskundigen is voorgelegd.
2.5. Gelet hierop is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende is onderbouwd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat de bezwaarverzekeringsarts, mede gelet op de plaatsgevonden hebbende specialistische expertises, een zorgvuldig en uitgebreid onderzoek heeft ingesteld. De door de verzekeringsarts opgestelde FML is met inachtneming van de eigen onderzoeksbevindingen, de specialistische bevindingen en conform de werkinstructie aangepast. De beperkingen die de Turkse neuroloog Agir heeft vastgesteld zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts juist niet passend bij de door hem beschreven bevindingen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is omdat de bezwaarverzekeringsarts zonder toereikende onderbouwing op onderdelen is afgeweken van de door de Turkse neuroloog Agir opgestelde FML, wordt niet gevolgd.
4.3.
In de eerste plaats wordt daartoe overwogen dat naar vaste rechtspraak van de Raad appellant niet gebonden is aan een arbeidsongeschiktheidsoordeel van een buitenlands orgaan en dat appellant evenmin verplicht is tot het integraal overnemen van een in het buitenland opgesteld belastbaarheidspatroon.
4.4.
Voorts is de Raad van oordeel dat het medische oordeel zoals dat uiteindelijk aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, gelet in het bijzonder op het uitgebreide medische onderzoek in bezwaar, bestaande uit eigen onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en een drietal expertiseonderzoeken door achtereenvolgens een orthopedisch chirurg, een psychiater en een neuroloog, op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Met de uitkomsten van het lichamelijke onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts alsmede de uitkomsten van het onderzoek door orthopedisch chirurg Plasmans en neuroloog Kruisdijk, is een voldoende en draagkrachtige motivering gegeven voor de beperkingen die uiteindelijk voor betrokkene op het lichamelijke vlak van toepassing zijn geacht. Daarmee is tevens gegeven dat er een toereikende motivering is voor het niet overnemen door de bezwaarverzekeringsarts van alle lichamelijke beperkingen die de Turkse neuroloog Agir in de FML van 4 augustus 2009 heeft vastgelegd. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat, naar bezwaarverzekeringsarts Koek in haar rapport van 27 juni 2012 met juistheid heeft opgemerkt, de door Agir aangegeven beperkingen niet (alle) passen bij de door hem beschreven onderzoeksbevindingen en in zoverre moeten worden aangemerkt als onvoldoende gemotiveerd.
4.5.
In reactie op wat betrokkene daarover naar voren heeft gebracht, wijst de Raad er nog op dat het de specifieke taak en deskundigheid is van de verzekeringsartsen om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Betrokkene kan niet worden gevolgd in het beroep dat zij, ter onderbouwing van haar stelling dat het de bezwaarverzekeringsarts niet vrij stond om af te wijken van de door de neuroloog Agir opgestelde FML, heeft gedaan op rechtspraak van de Raad volgens welke in beginsel, bijzondere omstandigheden daargelaten, de bevindingen en conclusies van een door de rechter geraadpleegde medisch deskundige worden gevolgd. Voor de door betrokkene bepleite analoge toepassing van die rechtspraak is geen plaats, reeds omdat niet valt in te zien dat de inschakeling door appellant van een Turkse arts, ter voorbereiding van een te nemen beslissing in een situatie als hier aan de orde, op een lijn zou kunnen worden gesteld met raadpleging door de rechter in een beroepsprocedure van een onafhankelijk medisch deskundige.
4.6.
Ook het beroep van betrokkene op strijd met het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde beginsel van equality of arms slaagt niet, reeds omdat dit beroep op generlei wijze is onderbouwd. Voor zover betrokkene met deze beroepsgrond zou willen betogen dat met betrekking tot de medische grondslag van een schattingsbesluit als hier aan de orde sprake is van ongelijkheid in de procespositie van partijen, overweegt de Raad dat betrokkene op zich alleszins voldoende gelegenheid heeft om haar eigen standpunt over haar medische beperkingen te onderbouwen, bijvoorbeeld met verklaringen van een behandelend arts of van behandelend artsen. Zij is er echter niet in geslaagd om aan de hand van zodanige of andere medische gegevens de juistheid in twijfel te trekken van de conclusies waartoe de bezwaarverzekeringsarts is gekomen. Ook overigens is niet kunnen blijken van
objectief-medische aanknopingspunten om de door de bezwaarverzekeringsarts van toepassing geachte lichamelijke beperkingen als onvolledig of onvoldoende vergaand aan te merken. Naar aanleiding van wat daarover door betrokkene is opgemerkt, overweegt de Raad nog dat die aanknopingspunten ook niet zijn te vinden in het rapport van orthopedisch chirurg Plasmans.
4.7.
De rechtbank is in verband met de door haar gevolgde benadering niet toegekomen aan beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Er zijn geen aanknopingspunten om die grondslag niet als juist te aanvaarden. In haar rapport van
9 februari 2011 heeft bezwaararbeidsdeskundige Lind overtuigend uiteengezet dat en waarom de bij de schatting betrokken functies, gegeven de daaraan verbonden belastende aspecten en in aanmerking genomen de voor betrokkene toegestane belastbaarheid als neergelegd in de FML van 6 januari 2011, geacht kunnen worden binnen het bereik van betrokkene te liggen.
5.
Uit het overwogene onder 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC