ECLI:NL:CRVB:2014:765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
10-3669 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 10 maart 2008 ziek meldde als gevolg van stembandproblematiek door kanker. Appellant was werkzaam als fulltime magazijnmedewerker/reachtruckchauffeur en zijn ziekmelding leidde tot een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 24 februari 2009 concludeerde de verzekeringsarts N.M.M. Kummeling dat appellant geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot de intrekking van zijn ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat hij door psychische en fysieke klachten niet in staat was om te werken. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder psychiater prof.dr. H.J.C. van Marle, die concludeerde dat de beperkingen van appellant door het Uwv waren onderschat. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag was gebaseerd en dat appellant per 25 februari 2009 niet geschikt was voor zijn werk. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde het besluit van het Uwv, waarbij het recht op ziekengeld werd hersteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

10/3669 ZW
Datum uitspraak: 5 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
17 mei 2010, 09/1471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 18 november 2010 een verslag van een expertise van psychiater
dr. A.J.W.M. Trompenaars en klinisch psycholoog dr. drs. L.E.E. Ligthart ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nadere medische en arbeidskundige informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Crone. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is dit heropend. De Raad heeft prof.dr. H.J.C. van Marle, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 15 februari 2012 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht. Appellant en het Uwv hebben daarover hun zienswijzen naar voren gebracht.
Bij brief van 24 september 2013 heeft psychiater Van Marle, naar aanleiding van onder meer het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, zijn bevindingen en conclusie, zoals neergelegd in het rapport van 15 februari 2012, heroverwogen. Hierop is door de bezwaarverzekeringsarts gereageerd .
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was, op basis van een half jaar contract, werkzaam als fulltime magazijnmedewerker/reachtruckchauffeur bij een internationaal transportbedrijf toen hij zich per 10 maart 2008 voor dit werk heeft ziek gemeld met stembandproblematiek veroorzaakt door kanker aan zijn stembanden. Per 25 maart 2008 is het half jaar contract niet verlengd en is appellant ziek uit dienst gegaan. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant drie maal het spreekuur bezocht van verzekeringsarts N.M.M. Kummeling. Tijdens het laatste spreekuur van 24 februari 2009 is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 25 februari 2009 geschikt kan worden geacht voor zijn laatst verrichte werk. Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij dienovereenkomstig met ingang van 25 februari 2009 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Bij besluit van 1 april 2009 (het bestreden besluit) heeft het Uwv, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2009 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij op de hier in geding zijnde datum, vanwege keel-, rug- en psychische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen niet in staat is geweest zijn laatst verrichte werk op en na 25 februari 2009 te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verslag van een expertise van psychiater Trompenaars en klinisch psycholoog Ligthart ingediend.
3.2.
De bezwaarverzekeringsarts Van Paridon heeft in haar rapportage van 6 juni 2011 gesteld dat de conclusies van psychiater Trompenaars en klinisch psycholoog Ligthart niet gedragen worden door het onderzoek zelf. Voorts is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat er belangrijke inconsistenties op te merken zijn in het rapport. Zij ziet in dit rapport geen aanleiding om te concluderen dat appellant per datum in geding niet geschikt was voor zijn laatst verrichte werk als magazijnmedewerker/reachtruckchauffeur.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
De Raad heeft aanleiding gezien psychiater Van Marle als deskundige te benoemen. Aan deze deskundige is verzocht appellant te onderzoeken en aan de hand van de bevindingen bij dit onderzoek en de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens te beoordelen of hij zich kan verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellant op de datum in geding
25 februari 2009 in staat was zijn functie van fulltime magazijnmedewerker/ reachtruckchauffeur te vervullen.
4.3.
In de rapportage van 15 februari 2012 heeft de deskundige Van Marle
-onder meer- geconcludeerd dat met de huidige beschikbare gegevens hij tot de conclusie is gekomen dat de klachten en beperkingen ten gevolge van een matig ernstige depressie met agitatie, zoals ten tijde van het opstellen van het rapport aanwezig bij appellant, naar alle waarschijnlijkheid in dezelfde mate ook op de datum in geding aanwezig waren. Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat er sprake lijkt te zijn geweest van een onderschatting door het Uwv van de bij appellant aanwezige zijnde stemmingsklachten. De deskundige stelt dat bij appellant op de datum in geding naast fysieke en psychische beperkingen in het functioneren in arbeid ook beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van de duur en de intensiteit van het uitvoeren van arbeid. Tot slot heeft de deskundige zich op het standpunt gesteld dat het beoordelen of een beroep al dan niet uitgevoerd kan worden buiten zijn expertise ligt
4.4.
Zowel appellant als het Uwv hebben desgevraagd op het deskundigen-rapport gereageerd, waarbij zij hun reeds ingenomen standpunten hebben herhaald. Tevens heeft de deskundige in een aanvullend briefrapport van 24 september 2013, in reactie op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 30 mei 2013, zijn bevindingen en daaruit volgende conclusies heroverwogen en vervolgens geconcludeerd dat deze heroverweging niet leidt tot een aanvulling of wijziging van zijn eerder ingenomen standpunt.
4.5.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel geïndiceerd is. In het thans voorliggende geval bestaat geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de conclusies van de ingeschakelde deskundige op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek berusten en overtuigend, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de omtrent appellant beschikbare medische informatie, zijn gemotiveerd.
4.6.
De Raad kent dan ook doorslaggevende betekenis toe aan het bij rapportage van
15 februari 2012 gegeven oordeel van de door hem geraadpleegde deskundige. In deze rapportage heeft de deskundige aangegeven dat appellant ten gevolge van meerdere krenkende ervaringen bij een onderliggende narcistische persoonlijkheidsstoornis een matig ernstige depressie met agitatie heeft ontwikkeld en dat sprake lijkt te zijn geweest van het door het Uwv onderschatten hiervan. Voorts blijkt uit het rapport van de deskundige dat hij appellant, per de datum hier in geding, vanwege zijn psychische gezondheidstoestand meer beperkt acht dan door het Uwv aangenomen. Ten aanzien van de werkmogelijkheden heeft de deskundige in zijn rapport gesteld dat er naast functionele beperkingen ook beperkingen zijn ten aanzien van de duur en intensiteit van het uitvoeren van de arbeid. In de reactie van bezwaarverzekeringsarts Van Paridon van 30 mei 2013 is aangegeven dat de door de deskundige aangenomen beperkingen ten aanzien van concentratie, snelheid en veerkracht voorwaarden geven voor het uitvoeren van arbeid. Uit het rapport blijkt niet dat de bezwaarverzekeringsarts de deskundige volgt ten aanzien van zijn conclusie dat voorts bij appellant sprake is van duur- en intensiteitsbeperkingen, Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige M.M. Prosée, in haar rapport van 17 juni 2013, gemotiveerd waarom appellant, rekening houdende met de door de bezwaarverzekeringsarts aangegeven beperkingen, in staat geacht kan worden om per datum in geding zijn eigen arbeid als fulltime magazijnmedewerker/reachtruckchauffeur te verrichten. Naar aanleiding hiervan heeft de deskundige in zijn brief van 24 september 2013 gesteld dat hij geen aanleiding ziet om zijn conclusies aan te passen. Naar het oordeel van de Raad heeft de deskundige zijn conclusies, waaronder de aangenomen fysieke en psychische beperkingen alsmede de beperkingen ten aanzien van duur en intensiteit, zorgvuldig heroverwogen en dienen deze te worden gevolgd.
4.7.
Uit het hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, vloeit voort dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, kan geen stand houden. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
4.8.
Nu uit het rapport van psychiater Van Marle blijkt dat appellant, per de datum hier in geding 25 februari 2009, niet geschikt was voor het verrichten van full-time arbeid, was er naar het oordeel van de Raad voor de intrekking van de ZW-uitkering van appellant met ingang van deze datum geen grond. De Raad kan zelf in de zaak voorzien. Het besluit van
24 februari 2009 wordt herroepen.
5.
Wettelijke rente
5.1.
Appellant heeft op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht het Uwv te veroordelen in de schade die hij lijdt. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012,
LJN BV1958.
6.
Proceskosten
6.1.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,- in bezwaar, € 944,- in beroep en op € 1.888,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
6.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, komen kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Tussen partijen is niet in geschil dat dr. A.J.W.M. Trompenaars en A.W. Lechner zijn aan te merken als deskundigen in de zin van deze bepaling. Hieruit volgt dat er aanleiding is het Uwv te veroordelen in de kosten die met de tot standkoming van de rapporten van deze deskundigen samenhangen. Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 269,69 voor het rapport van Lechner en € 2.380,- voor het rapport van Trompenaars. Voorts ziet de Raad aanleiding om de kosten van de tolk ten bedrage van € 717,83, gemaakt ten behoeve van het onderzoek van Trompenaars, voor vergoeding in aanmerking te brengen.
In totaal dient het Uwv dus € 7.143,52 te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen besluit van 1 april 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 24 februari 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 7.143,52;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R.L. Rijnen

HD