4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Op grond van artikel 4.7, aanhef en onder g, van de CAO PO kan de werknemer ontslag worden verleend wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan ziekte of arbeidsongeschiktheid.
4.2.In artikel 2.1 van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel (Bbo) is bepaald dat de bekwaamheid tot het geven van onderwijs de volgende competenties omvat:
a. interpersoonlijke competentie;
b. pedagogische competentie;
c. vakinhoudelijke en didactische competentie;
d. organisatorische competentie;
e. competentie in het samenwerken met collega’s;
f. competentie in het samenwerken met de omgeving;
g. competentie in reflectie en ontwikkeling.
4.3.Het Bbo bevat de bekwaamheidseisen waaraan leraren en docenten moeten voldoen om werkzaam te kunnen zijn in het onderwijs, dat is geregeld in onder meer de Wet op het primair onderwijs (WPO). Bekwaamheidseisen zijn van belang voor het handelen van de school en de leraren op die school. Scholen hebben met de Wet op de beroepen in het onderwijs de verantwoordelijkheid om de bekwaamheid van leraren te onderhouden, ongeacht de lengte van het dienstverband.
4.4.Het college heeft het observatieverslag van mei 2007 mogen gebruiken om vast te stellen of appellante aan de artikel 2.1 Bbo genoemde competenties voldeed. Dit observatieverslag is opgesteld aan de hand van 60 punten, verdeeld over de vereiste competenties. Hieruit komt naar voren dat appellante op 40 punten nog niet aan het basisprofiel voldeed - wel met perspectief - en op drie punten niet aan het basisprofiel voldeed. Dit observatieverslag is met appellante besproken. Appellante heeft daarbij te kennen gegeven dat de informatie voor haar duidelijk en herkenbaar was, waarna zij het verslag van het gesprek heeft ondertekend.
4.5.Overeenkomstig de afspraken in het observatieverslag heeft appellante een coachingstraject gevolgd. Uit de rapportage van de evaluatie van dit traject van 10 december 2007, mocht appellante niet opmaken dat de doelen waren bereikt. Uit deze rapportage, welke door appellante is ondertekend, blijkt namelijk dat de leidinggevende van appellante bij deze evaluatie weliswaar verbeteringen heeft geconstateerd in haar functioneren, maar daarbij ook heeft laten weten dat de doelstellingen slechts gedeeltelijk zijn behaald. Appellante heeft blijkens deze rapportage zelf te kennen gegeven tevreden te zijn over het bevorderen van het sociaal klimaat in de groep, maar dat dit klimaat aandacht blijft vragen. Andere punten zijn volgens appellante wel verbeterd, maar daarvan was de doelstelling volgens haar nog niet behaald.
4.6.De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat appellante zelf heeft onderkend dat zij niet het vereiste basisniveau had. Bij die conclusie heeft de rechtbank de reactie op het gespreksverslag van 18 juni 2009 mogen betrekken. In die reactie laat appellante weten dat haar duidelijk is geworden dat zij het geheel in juli 2009 goed moet afronden, omdat zij anders ontslagen wordt. Dat die reactie zou zijn te verklaren uit angst voor verlies van haar baan, zoals appellante heeft aangevoerd, laat onverlet dat appellante reeds eerder, in een gesprek op 26 mei 2009 zelf heeft vastgesteld dat een aantal aspecten van haar functioneren regelmatig terugkomt en in dat gesprek vervolgens vier doelen heeft geformuleerd voor haar coachingstraject. In dat gesprek is appellante er tevens opnieuw op gewezen dat haar functioneren dient te voldoen aan de vereiste competenties. Dit functioneren gaf dan ook, in tegenstelling tot wat appellante heeft aangevoerd, voldoende aanleiding tot het verrichten van metingen en observaties.
4.7.De gedingstukken bevatten geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellante dat de uitkomst van de beoordeling van appellante van tevoren vaststond, omdat het college haar koste wat kost weg wilde hebben. Hierbij is van betekenis dat de tekortkomingen in het functioneren zijn vastgesteld door verschillende personen en zijn toegelicht met voorbeelden.
4.8.De verklaringen van collega’s, in het bijzonder die van collega B, nemen niet weg dat het college op basis van goed gemotiveerde metingen heeft vastgesteld waaraan het schortte bij appellante en dat zij ten aanzien van de vereiste competenties te weinig ontwikkeling liet zien.
4.9.Dat de coach van appellante gedurende het eind november 2009 ingezette coachingstraject heeft uitgesproken dat het de goede kant opging, is niet onaannemelijk. Het college heeft in het ontslagbesluit echter terecht gewezen op het feit dat een coach een andere rol heeft in een ontwikkeltraject dan een beoordelaar. Van een coach mag worden verwacht dat hij aanmoedigt en enthousiasmeert.
4.10.Voor de stelling van appellante dat was afgesproken dat het coachingstraject een volledig (school)jaar zou duren, ziet de Raad met de rechtbank, geen steun in het dossier. Appellante wordt evenmin gevolgd in haar betoog dat het verbetertraject te kort was, gelet op de lengte van haar dienstverband. Hierbij is van belang dat appellante al in het functioneringsgesprek op 13 maart 2007 en in een gesprek naar aanleiding van het in mei 2007 opgestelde observatieverslag is gewezen op de tekortkomingen in haar functioneren. Daarbij is haar te kennen gegeven dat zij diende te voldoen aan de in artikel 2.1 van het Bbo vastgelegde competenties. Daarna is haar het coachingstraject aangeboden. In mei 2009 is zij opnieuw aangesproken op tekortkomingen in haar functioneren. Vervolgens is appellante naar aanleiding van de nulmeting in september 2009 duidelijk gemaakt dat de uitkomst van de beoordeling niet op basisniveau was en dat zij zich onvoldoende had ontwikkeld. Aan appellante is daarna tot aan de eindmeting op 31 mei 2010 de gelegenheid gegeven zich te verbeteren. Hiervoor is haar opnieuw een coachingstraject aangeboden. Dat de coach pas op 24 november 2009 een competentieontwikkelplan heeft opgesteld doet aan de hiervoor genoemde verbetermogelijkheden niet af. Daarbij heeft de rechtbank er niet ten onrechte op gewezen dat ook van appellante initiatieven mochten worden verwacht, temeer zij weinig vooruitgang boekte. Hierbij is van betekenis dat appellante in juni 2009 heeft geweigerd een assessment te ondergaan.
4.11.De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.