ECLI:NL:CRVB:2014:749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
12-3337 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om terug te komen van een eerder genomen kortingsbesluit in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Appellante, een lerares in de lichamelijke oefening, verzocht om terug te komen van een eerder genomen besluit waarbij haar salaris met 20% was gekort na achttien maanden ziekteverlof. De Raad oordeelde dat de administratieve betermelding van appellante geen gevolgen had voor de aard van haar aanstelling en dat zij ongeschikt was voor haar functie vanwege ziekte. De Raad benadrukte dat de materiële situatie bepalend is en niet de registratie in de systemen. Het college van bestuur van de stichting Bestuur Openbaar Onderwijs had eerder besloten om appellante administratief als hersteld op te nemen, maar dit veranderde niets aan haar feitelijke situatie. De Raad concludeerde dat het verzoek van appellante om de korting ongedaan te maken niet kon worden ingewilligd, omdat de voorwaarden voor de salarisverlaging waren nageleefd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3337 AW
Datum uitspraak: 6 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van
24 mei 2012, 11/524 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
college van bestuur van stichting Bestuur Openbaar Onderwijs [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.P. Vrins hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. M.J. Quaak een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Namens appellante is verschenen mr. Vrins. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Quaak.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is met ingang van 1 augustus 1985 in vaste dienst aangesteld als lerares in de lichamelijke oefening aan de openbare basisschool [naam openbare basisschool]. De werktijdfactor in deze functie bedroeg laatstelijk 0,2623. Sinds 5 maart 1990 is appellante uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt voor het vervullen van deze functie. Aan appellante is gedurende de eerste achttien maanden van haar ziekteverlof de volle bezoldiging en daarna 80% van haar bezoldiging doorbetaald. Het college heeft appellante op haar verzoek met ingang van 1 september 2009 eervol ontslag verleend.
1.2. Het personeelsdossier van appellante bevat een notitie waarin is genoteerd dat appellante vanuit de functie van gymnastiekleraar staat ziekgemeld, dat die situatie feitelijk al elf jaar zou bestaan en dat geen WAO-situatie of ontslag uit de functie is gerealiseerd. Omdat al elf jaar wordt getolereerd dat appellante in deze functie niet werkt, wordt voorgesteld te accepteren dat de situatie zo is en zal blijven tot het einde van de aanstelling en geen inhoudelijke actie te ondernemen. Verder is genoteerd dat het geen enkele zin heeft om appellante als ziek geregistreerd te laten staan en aandacht te vragen voor dit probleem, dat toch niet meer kan worden opgelost. Het college heeft vervolgens bij wijze van administratieve handeling besloten appellante in de systemen als hersteld op te nemen zonder dat de daadwerkelijke situatie is gewijzigd (administratieve betermelding). Daarover heeft het college geen overleg met appellante gevoerd.
1.3. Nadat appellante met deze notitie in haar dossier bekend werd, heeft zij op 15 december 2009 verzocht om met terugwerkende kracht tot 1 juli 2004 de korting van 20% op haar salaris ongedaan te maken. Volgens appellante brengt de administratieve betermelding mee dat zij een aanstelling zonder werkverplichting heeft gekregen, waarbij geen salariskorting past.
1.4. Bij besluit van 14 juni 2009 (lees: 2010), na bezwaar met een gewijzigde motivering gehandhaafd bij besluit van 15 december 2010 (bestreden besluit), heeft het college dit verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat met de administratieve betermelding niet een aanstelling zonder werkverplichting in het leven is geroepen. Omdat van een daadwerkelijk herstel van appellante geen sprake was, heeft het college zijn eerder genomen besluit waarbij appellante na achttien maanden ziekte is gekort op haar salaris met 20% (kortingsbesluit) gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzoek van appellante van 15 december 2009 ertoe strekte dat het college over de periode vanaf 1 juli 2004 terugkomt van het kortingsbesluit en dat de administratieve betermelding weliswaar een nieuw gebleken feit is, maar dat dit het college geen aanleiding had moeten geven om tot een andere beslissing te komen.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzoek van appellante van 15 december 2009 ertoe strekt dat het college terugkomt van het eerder genomen kortingsbesluit, is door partijen
- terecht - niet bestreden.
4.2.
Het kortingsbesluit berust op artikel 4, eerste lid, van het tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekspersoneel (Bza). Daarin is bepaald dat de betrokkene die geheel of voor meer dan 55% van zijn betrekking verlof geniet wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, gedurende de kalendermaand waarin zijn verhindering is ontstaan en vervolgens gedurende een termijn van achttien maanden zijn volle bezoldiging behoudt en daarna 80% van zijn bezoldiging tot het einde van zijn dienstverband.
4.3.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor een inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor een inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.4.
Zonder meer duidelijk is dat wat appellante ter ondersteuning van haar verzoek van
15 december 2009 heeft aangevoerd, niet van belang kan zijn voor het eerder genomen kortingsbesluit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de administratieve betermelding geen gevolgen heeft voor de aard van de aanstelling van appellante en dat deze evenmin afbreuk doet aan het feit dat appellante uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt was voor haar functie als lerares in de lichamelijke oefening en dat zij ziekteverlof genoot. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 4, eerste lid, van het Bza meebrengt dat moet worden uitgegaan van de materiële situatie en niet van wat is geregistreerd en dat daarom in het geval van appellante is voldaan aan de voorwaarde voor het korten van het salaris met 20% na verloop van achttien maanden. De Raad merkt in dit verband op dat de tekst van artikel 4, eerste lid, van het Bza geen ruimte biedt voor de door appellante bepleite uitleg dat de registratie doorslaggevend is. Het voorgaande betekent dat voor inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats is.
4.5.
Appellante heeft nog aangevoerd dat zij in 2001 de salariskorting heeft aangekaart bij
Drs. Th. [naam voormalig directeur] ([naam voormalig directeur]), voormalig directeur primair onderwijs bij het college en toen heeft voorgesteld ‘de ziekte te schrappen’ en daarbij te kennen heeft gegeven dat dit het college ‘20% salariskorting kost’. Hierin zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het college in dit geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen, reeds omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam voormalig directeur] een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan om de salariskorting ongedaan te maken.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) Z. Karekezi

HD