ECLI:NL:CRVB:2014:748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13-284 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUV-voorzieningen in verband met opname wegens ernstige dementie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellante, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Appellante had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 oktober 2012, waarin de aanvraag voor WUV-voorzieningen werd afgewezen. De zaak betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).

Appellante had eerder een periodieke uitkering en voorzieningen op basis van de Wuv ontvangen, maar verzocht nu om een vergoeding voor kosten van niet-gedekte medische behandelingen, verzorgingshulp en opname in een verzorgingshuis. De Raad oordeelde dat de opname in het verzorgingshuis, waar appellante verbleef vanwege ernstige dementie, niet kon worden beschouwd als gevolg van de eerder erkende causaal verband met de vervolging. De Raad stelde vast dat er geen objectieve bevestiging was voor de aanname dat een hoofdtrauma, opgelopen vele tientallen jaren geleden, zou hebben geleid tot de huidige dementie.

De Raad concludeerde dat de opname berustte op niet-causale klachten en dat er geen noodzaak was voor opname in het verzorgingshuis voordat de dementie zich manifesteerde. De gevraagde voorzieningen werden daarom terecht geweigerd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier O.P.L. Hovens. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.

Uitspraak

13/284 WUV
Datum uitspraak: 6 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (Israël) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 oktober 2012, kenmerk BZ01444273 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Lamphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, is in 1973 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Haar longklachten, rugklachten en psychische klachten zijn aanvaard als causaal aan de vervolging. Haar zijn een periodieke uitkering en voorzieningen krachtens de Wuv toegekend.
1.1.
Op 10 oktober 2011 is namens appellante een aanvraag ingediend om een vergoeding van de kosten van niet-gedekte medische behandeling en medicijnen in verband met psychische klachten, 24 uur verzorgingshulp, opname en verblijf in een verzorgingshuis en verhuizing en herinrichting. Bij besluit van 19 januari 2012 is eerstgenoemde vergoeding toegekend en is de aanvraag voor het overige afgewezen.
1.2.
Namens appellante is tegen het besluit van 19 januari 2012 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Appellante is opgenomen in verzorgingshuis “Beth Juliana” te Israël. Aan deze opname ligt een rapportage ten grondslag van B. Maoz, psychiater. Uit deze rapportage komt naar voren dat de aanleiding voor de opname was gelegen in ernstige dementie. Dit beeld wordt bevestigd door twee brieven van Maoz aan verweerder.
2.2.
De opname berustte dus op niet-causale klachten. De namens appellante verwoorde redenering dat de dementie wellicht als causaal is te beschouwen, kan niet worden gevolgd. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is er geen objectieve bevestiging voor de aanname dat ondergaan hoofdtrauma vele tientallen jaren later tot dementie zou kunnen leiden (CRvB
17 augustus 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AI5701). Ook hetgeen thans naar voren is gekomen, rechtvaardigt die conclusie niet. Hetgeen de psychiater Maoz heeft opgemerkt, is daarvoor onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd. Daarbij komt nog dat van de thans namens appellante gemelde klappen op het hoofd nimmer eerder melding is gemaakt. Zelf heeft appellante steeds gesproken van slagen op haar rug.
2.3.
Namens appellante is nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of niet ook de causale klachten noopten tot de opname. Ook in zoverre kan het beroep niet slagen. Voordat de dementie zich manifesteerde, was een noodzaak tot opname in een verzorgingstehuis niet aan de orde. Als gezegd is het de dementie geweest die tot de opname heeft doen besluiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de opname ook los van de dementie noodzakelijk zou zijn geweest. Dit wordt niet anders doordat appellantes mogelijkerwijs aan de vervolging te relateren angsten kennelijk sinds haar opname wat zijn verminderd.
2.4.
Het voorgaande betekent dat de gevraagde voorzieningen terecht zijn geweigerd voor zover deze met de opname in verzorgingshuis “Beth Juliana” verband hielden. Het beroep moet dus ongegrond worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) O.P.L. Hovens

HD