ECLI:NL:CRVB:2014:718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12-1764 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar WAO-uitkering. Appellante was het niet eens met de indeling in een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% en stelde dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Arnhem had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, maar appellante stelde dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen rekening was gehouden met haar urenbeperkingen.

Tijdens de zitting op 10 januari 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift en heeft ter zitting de argumenten van appellante besproken. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen aanleiding was om het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Echter, het Uwv heeft tijdens de zitting erkend dat een van de geselecteerde functies, de functie van bode-bezorger, niet langer als geschikt kon worden beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat appellante met ingang van 27 september 2010 voor tenminste 55 tot 65% arbeidsongeschikt moest worden geacht.

De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat het niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft de WAO-uitkering van appellante herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/1764 WAO
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
16 februari 2012, 11/2291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, senior medewerker rechtshulp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1 Bij besluit van 7 december 2010 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 27 september 2010 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 27 september 2010
- de datum in geding -, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen als verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2010 geschikt was voor de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Hetgeen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van ongeveer 46%.
2.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aanwezig geacht voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op ondeskundige of onzorgvuldige wijze is verricht of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Per datum in geding waren geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke tot uitdrukking zijn gebracht in de voor appellante opgestelde FML. De rechtbank heeft een verzoek om een medisch onderzoek door een onafhankelijk deskundige afgewezen. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat gelet op de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 16 mei 2011 in voldoende mate rekening is gehouden met de door de rechtbank onderschreven belastbaarheid en dat de geselecteerde functies geschikt zijn.
3.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de beperkingen zowel ten gevolge van de nekstenose als ten gevolge van een chronische tenniselleboog onvoldoende in de FML tot uitdrukking komen. Ook is er ten onrechte voor appellante geen urenbeperking in aanmerking genomen. Appellante is ook van mening dat de geselecteerde functies niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd. Ten slotte heeft appellante in reactie op het gestelde in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 juli 2012 er op gewezen dat uitgaande van de resterende geselecteerde functies appellante voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is het medische onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en te concluderen dat deze de beperkingen van appellant hebben onderschat. Voor het overige zijn er ook geen medische gegevens in geding gebracht die het standpunt van appellante onderbouwen dat de beperkingen van appellante in het weliswaar summiere rapport van de bezwaarverzekeringsarts onderbelicht zijn gebleven, ook zijn er geen aanknopingspunten voor de stelling dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen. De rustpauzes die appellante neemt zijn hiervoor onvoldoende onderbouwing.
4.2
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 30 juli 2012 de gronden van appellante in hoger beroep besproken en de functie bode- bezorger niet langer als een voor appellante te selecteren functie gehandhaafd. Het Uwv heeft ter zitting ingestemd met de stelling van appellante dat appellante, als gevolg van het vervallen van deze functie, met ingang van 27 september 2010 voor tenminste 55 tot 65% arbeidsongeschikt is.
4.3.
Ten aanzien van de geschiktheid van de overige functies die ten grondslag liggen aan bestreden besluit is de Raad van oordeel dat door het Uwv voldoende is gemotiveerd dat deze functies, uitgaande van de in de FML vastgestelde beperkingen, geschikt zijn te achten. De signaleringen op de resultaat functiebeoordeling - die duiden op eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante - zijn door de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 16 mei 2011 voldoende inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit van
7 december 2010 wordt herroepen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 27 september 2010 vastgesteld op 55 tot 65%. Tevens wordt bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De kosten in beroep worden begroot op € 974,- in verband met verleende rechtsbijstand (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor de zitting). De kosten in hoger beroep worden begroot op
€ 974,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor hoger beroepschrift, 1 punt voor zitting). Het totaalbedrag aan proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep bedraagt € 1.948,-.
6.
De Raad wijst het verzoek van appellante toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 mei 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 7 december 2010, voor zover daarbij de WAO-uitkering is
gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en bepaalt dat de WAO-uitkering
met ingang van 27 september 2010 wordt gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van
55-65%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de wettelijke rente zoals onder 6 van
deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen

HD