ECLI:NL:CRVB:2014:716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12-5996 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift zorgverzekering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 september 2012 het beroep van appellante tegen het besluit van het college voor zorgverzekeringen (Cvz) ongegrond heeft verklaard. Het Cvz had appellante een boete opgelegd van € 343,74 omdat zij niet binnen de gestelde termijn van drie maanden een zorgverzekering had afgesloten. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Cvz verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het Cvz terecht had gehandeld en dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend, die eindigde op 13 oktober 2011. Appellante had op 5 oktober 2011 telefonisch contact gehad met het Cvz, wat erop wees dat zij op de hoogte was van het besluit. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij gedurende de bezwaartermijn om verschoonbare redenen niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. De Raad concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden.

De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.

Uitspraak

12/5996 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 september 2012, 12/2864 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellante is verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Siemeling.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 16 mei 2011 heeft Cvz appellante meegedeeld dat zij binnen drie maanden na datum van de brief een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet dient af te sluiten. Daarbij is appellante tevens meegedeeld dat, als zij de verzekering niet binnen de termijn heeft afgesloten, haar een boete wordt opgelegd van ongeveer € 350,-.
1.2.
Bij besluit van 1 september 2011 heeft Cvz appellante een boete van € 343,74 opgelegd, omdat zij niet binnen de termijn van drie maanden een zorgverzekering heeft afgesloten.
1.3.
Bij brief van 1 november 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
1 september 2011.
1.4.
Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft Cvz het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke gestelde termijn van zes weken is ontvangen. Voorts is geen sprake van een verschoonbare reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat Cvz het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn zoals genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante er voor had moeten zorgdragen tijdig een bezwaarschrift bij Cvz in te dienen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest. De bezwaartermijn, die afliep op 13 oktober 2011, is met de indiening van het bezwaarschrift, gedateerd op 1 november 2011 en ontvangen op 30 november 2011, overschreden.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt evenals de rechtbank vast dat het bezwaarschrift van appellante niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn is ingediend. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de termijn voor het indienen van bezwaarschrift in dit geval aan op
2 september 2011 en eindigde deze op 13 oktober 2011.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten. In dit verband wordt verwezen naar de overwegingen van de rechtbank. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante op 5 oktober 2011 telefonisch contact heeft gehad met Cvz over de opgelegde boete waaruit kan worden afgeleid dat zij binnen de bezwaartermijn op de hoogte was van het besluit. Appellante heeft vervolgens niet aangetoond dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn van zes weken wegens verschoonbare redenen geen bezwaarschrift heeft kunnen indienen of de hulp van derden heeft kunnen inroepen. Dat appellante tijdens het telefonisch contact met Cvz niet is gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma bezwaarschrift maakt dit niet anders. Het bezwaar is, gelet op het voorgaande, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden kan niet worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van appellante dat zij nog in Frankrijk stond ingeschreven en aldaar verzekerd was.
4.3.
Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S. Aaliouli
JvC